Voor zoowat negentien honderd jaar schreef Sint Paulus over zijn christengemeenten : « Gij ziet, Broeders, dat er onder ons niet veel geleerden zijn, noch machtvoerders, noch edellieden ». Ik kan het hem nazeggen voor mijn bekeerlingen van Powakhali : het zijn allen onaanraakbaren, die niet eens binnen het dorp mogen wonen. Pauperes evangelizantur, aan de armen wordt het geloof gepreekt. De kinderen zien ons aankomen en roepen uit de verte : Jisoer pronam, geloofd zij Jezus Christus; de moeders, die buiten staan te praten, slaan allen op de vlucht.

Vreezen zij den Pater? Geenszins. Zien wij er zoo gevaarlijk uit vandaag P Weineen, maar wij zijn hier nogmaals in een Mohammedaansche streek, waar de vrouwen zich dood schamen ongesluierd door een man gezien te worden. Christenen en Hindoes ondergaan den invloed van dit gebruik.

Hoe die mannenschuwe vrouwen onderwijzen ? Ik zelf kan het niet. Mijn katechist ook niet. De Zusters alleen kunnen haar op het Doopsel en de H. Communie voorbereiden en zullen hier een maand of twee verblijven.

Mijn mandenmakers.

Daar komt een oude man ons tegemoet. Het is Badrinah, de

IHS