beestje van doorluchtige afkomst. De veearts bevestigde dat Shivajih in levensgevaar verkeerd en veel pijn geleden had, dat het tot zijn stervensdag in het oor een lidteeken zou dragen.

Ladhu en zijn getuigen wisten niets dan kwaad over Shivajih. Het kefte altijd brave menschen na, beet de kinderen, had de ziel van een « onaanraakbare »; het was maar een « mongrel »; een straathond, een bastaard, een leelijk beest, een beest zonder manieren, een hond die geen vijf cent waard was !

De pleidooien duurden drie dagen. Als het er op aan komt om van een mug een olifant te maken, moogt ge op de advokaten van Garh rekenen. Kwatongen beweren dat mijnheer de rechter nu en dan een uiltje ving, en dat nog wel precies op het oogenblik dat plichtbesef en eergevoel en medelijden met arme, mishandelde dieren, onze broeders, een pleiter tot het toppunt der welsprekendheid deden stijgen. Wat onzen Salomon niet belette een vonnis te vellen dat door de openbare meening volmondig werd toegejuicht.

. « Indien Shivajih Ladhu in t

been had gebeten, dan zou ik zijn eigenaar tot een boete veroordeelen. Maar ons wetboek van strafrecht rept geen woord over menschen, die honden bijten. Misschien wisten onze wetgevers dat de mensch van het

IHS