MEGOE

DOOR

P, C. P. MILLER, S. J.

Megoe is een kamar. Smeden is dus zijn erfelijk bedrijf. Toen ik hem voor het eerst ontmoette was hij misschien wel de welvarendste man van heel zijn dorp. Hij was zes maanden in de koolmijnen gaan werken en met een welgevulde beurs weergekeerd. « Voor een heel jaar, pochte hij, hef ik geen hamer op en steek ik geen smidsvuur aan ! »

Toen ik hem trachtte te bekeeren, luisterde hij wel inschikkelijk, maar antwoordde met amper verborgen hooghartigheid : « Allemaal zeer, zeer mooi, jawel, maar wat heb ik aan uw godsdienst ? » Daarop ging hij heen.

Megoe was getrouwd en had zes kinderen. Hij bezat niet ver van zijn huis onder een grooten boom een oude smidse, met als aanbeeld de buffer van een oude locomotief, nog een nalatenschap van grootvader. De blaasbalg echter was eigendom van zijn zwager, die ten tijde van nood zijn a'ambeeld verkocht had en nu zijn blaasbalg aan Megoe in bruikleen afstond, mits deze toeliet smidse en aambeeld te gebruiken. Dergelijke regeling leidde onvermijdelijk en herhaaldelijk tot ruzie — een potje dat we liever gedekt laten.

Op de markt te Dhanna, een veertig kilometer verder, was er oud ijzer te koop. Megoe trok er naartoe, kocht zooveel ijzer als zijn buidel hem toeliet en stapte dan terug naar huis met zijn vracht op den schouder.

Een forsche kerel was hij. Ze zeggen dat hij eens met veertig kilo staven en stangen geladen, een reis van tachtig kilometer aflegde op twee dagen.

Dat oud ijzer smeedde Megoe om tot ploegscharen, tot nagels, bijlen, kettingen, deurhengsels en vlijmscherpe pijlspitsen. De boeren betaalden dit smeedwerk niet in klinkende munt, maar met

OP J3LZ. 462 geeft P. Lyons, S. j., missionaris van Patna, godsdienstonderricht aan chamar-kinderen.

IHS ï