Maar Mevrouw Zet heeft een tong gelijk een scheermes en hield de raadsheeren fijntjes voor het lapje. Die riepen mijn hulp in. Evenwel, toen ik Gorxo bereikte, had mevrouw al lont geroken en haar beenen onder de armen genomen.

De Zondagsdienst te Nowatanr is geen sinecuur. Op den vooravond hoorde ik een tweehonderd biechten, den morgen zelf nog een honderd vijftig, las daarna tweemaal de H. Mis, preekte tweemaal, diende drie doopsels toe, moest allerlei klachten aanhooren en medicijnen uitdeelen. Hoe de zieken hier niet onmiddellijk bezwijken is onbegrijpelijk. Het is effenaf niet uit te houden in de hutten, waar ze vlak naast den haard liggen, waarvan de rook blijft hangen tot hij door het stroodak is opgezogen.

Tegen den middag terug naar Mandar, dus over de Koël. Zouden die eendjes ?.... Ja ! Daar op het glimmend vlak van de lui door de velden kronkelende rivier, in vollen middaggloed, drie spelemeiende eendjes.... Pang ! Ik was niet om tegen te houden, toen ik met mijn buit op mijn stuur Mandar binnen reed, fier als de burgemeester van Zichen-Zussen-Bolder met een driekleurige* sje-p om het middel.

« Sacrée boutique !... C'est bon, mon père ! » smulde P. Christophe dien avond.

Pintus Plantus en Piontus...

Een mensch staat er verstomd van als hij al de artikeltjes natelt noodig om hier een paar dagen op den buiten de H. Mis te lezen, te eten en te slapen. Tot een stoel toe moet ge meedragen, want die wordt te gelegener tijd met een tralieraamje op de leuning uw biechtstoel.

De dragers verdeelden heel mijn inboedel in vier bundels, sloegen er hun koorden rond, hieven de draaglat op den schouder en trokken met hun zachtjes wiegenden last voorop. Pintus, mijn kok, zou hen vergezellen. Hij had een kleurige sjaal om het lijf geslagen, droeg in de eene hand een bamboestok en in de andere mijn lantaarn. Want Pintus is een voorname heer. Denk eens na : de knecht van den Saheb, een man die koken kan en niet op zijn tong is gevallen !

IHS