Lcni alzoo brengen in den staat der volharding (8), Hierin heeft hij dan gelegenheid, en» zich Gode als beproefd voor le stellen (U), en de bevinding of het bewustzijn hiervan (1) zal hem de vaste verzekering geven, dat hij hopen mag, eenmaal in het oog des regtvaardigen Kampregters niet verwerpelijk te zullen bevonden worden (2). En o, hoe zalig maakt deze hoop! le zaliger, naarmate elke nevel van twijfeling, of zij nog zou kunnen beschamen, moet verdwijnen voor het licht der liefde Gods in Christus, waardoor al des Hecren beloften zich als ja en amen vertoonen en de hoop opwast lot de allerzekerste verwachting der vervulling! En kaft men dat licht aanschouwen, zonder tegelijk op Christus zeiven te zien, den voorganger en het voorbeeld, in wiens aardsch uiteinde zich de uitkomst van den goeden strijd zoo heerlijk afspiegelt? Zie toch, in hel schijnbaar zwakke diens gekruisigden openbaarde zich de kracht Gods (3); zyn lyden en stryden, zyne volharding tot in den dood, was het pad tot heerlijkheid, de ingang in het eeuwige leven, de weg tot heerschappij (4). Zou dan de geloovige strijder, die, met dien Heer verbonden, in zijnen geest, in zijne kracht, met dezelfde volharding, diezelfde baan bewandelt, niet de onwankelbare hope koesteren, dat hij ook met Hem

(8) Rom. V: 3. 'Yno/wij i» niet lijdzaamheid, maar volharding.

(9) 2 Tim. II: 15. .

(1) Rom. V: 4. /toxi/iij is niet bevinding in tiet algemeen , maar daarvan, dut men beproefd is, het innerlijke besef, dat men Godo wclbehagelijk wandelt.

(2) 2 Tim. IV: 8. Verg. 1 Cor. IX: 27.

(3) 2 Cor. XIII: 4.

(4) Verg. Phil. II: 9—11.