Ja, er zijn in alle eeuwen en volken vele groole cn edele mannen geweest, sieraden der menschheid, de liefde en wellust des mensehelijken geslachts. Nog leeft in de bewondering en hoogachting des nageslachts de edele Aartsvader, die een vriend van God is genaamd geweest; de Grieksche Wijze, die vol geloof in God en liefde ook voor zijne vijanden den onverdienden giftbeker uitdronk; de Romeinsche Keizer, die den dag verloren achtte, waarop hij niets goeds had kunnen volbrengen; de edele Stichter van den Nederlandschen Staat, die, toen hij bet moortiend lood in zijne borst voelde dringen, Gods genade over zich en zijn arm volk afsmeekte. Hen bewonderen wij, en met hen ontelbaar vele mannen en vrouwen, hun in edelmoedige en verhevene deugd gelijkende. Maar wij zijn niet verlegen met hunne grootheid; wij weten deze af te leiden uit eene bekende bron, de menschelijke natuur, welke aan die van God is vermaagschapt, en in welke door Gods genadige leiding en opvoeding de verhevene, goddelijke aanleg wordt ontwikkeld. Wij zien, dat zij menschen waren van gelijke bewegingen als wij; eerbiedigen het sterk overwegende goede en groole in hen; maar begrepen dit, omdat wij het vermengd vinden met iets gebrekkigs en onvolkomens; wij noemen dit iets tnenschelijks; want zoo diep is onze overtuiging, dat een mensch altijd onvolkomen is, dat menschelijk en gebrekkig dikwijls hetzelfde beteekenen.

Maar in jezus chiustus zien wij een' mensch, wien dit menschelijke niet aankleeft. Hij gebruikt spijze en drank, is vermoeid en slaapt, weent en verheugt zich; gevoelt vrees en hoop, geloof en liefde ; ja als een kind geboren, nam Hij met de jaren toe in