Sinten, van den hemelschen zoowel alt van den aardsclien.

Diensvolgens rigt dan ook van goens dit deel 7.ijnci' Verhandeling in, daar hij in de I Afdeeling de weerlegging van de dienst der valsche Goden, en in de II Afdeeling de verdediging van de dienst van den waren God, gelijk zij bij augustinijs voorkomen, voor ons ontvouwt.

Dc geachte Schrijver heeft met dit gedeelte van zijne Dissertatie ongetwijfeld vele moeite gehad. Het was toch waarlijk geene gemakkelijke taak, om van een werk van zoo veel omvang, waarin niet die nette, gemakkelijke, logische orde heerscht, waaraan men thans gewoon is, en waarin zoo gedurige uitweidingen voorkomen, om daarvan de quintessens, den hoofdinhoud, mede te deelen. Wij stellen dan ook dezen arbeid van den Heer van goens zeer op prijs, te meer, daar men onder het lezen gedurig van zelf de overtuiging bekomt, dat hij in den aard en geest van het werk, dat hij voor zich heeft, is doorgedrongen , en er wezcnlyk de hoofdtrekken naauwkeurig en duidelijk van heeft geschetst. Ook zijn wij er geheel mede eens, dat hy doorgaans augustinus zeiven heeft lalen spreken. Zoo toch werd hij, gelijk hij zelf aanmerkt, er het best voor bewaard , om den grooten man iets te laten zeggen, dat hij niet bedoeld heeft. Ook heeft het, onzes bedunkens, dit voordeel, dat nu de lezer zich het best in den aard en geest van het werk zelf kan indenken, en tevens eene proeve van den eigenaardigen stijl van dcszelfs opsteller voor zich heeft.

Doch was het, bij het overzigt, hetwelk van goess ons geeft, ons reeds inoeijelijk, het geheel te vallen,