leven zouden licbben (^)« zelve wisten niet, wat

zij wilden. Niet zonder scherpe ironie vergeleek llij hen met onverstandige, wispelturige kinderen, dien men hel nooit naar den zin kan maken, die, terwijl zij op de markten zitten te spelen, sommige dit, anderen weder iets anders willen, en paste dit in het bijzonder toe op hunne handelwijze jegens Hem, in vergelijking met die, welke zij omtrent den Dooperhadden gehouden (5). Maar ook hoog ernstig en medelijdend tevens sprak Hij het »; wee!" uit in het byzonder over die steden, in welke het meest zijne teekenen geschied waren, dal zij zich niet bekeerd hadden ol' in Hem geloofden (0). En , toen Hij voor het laatst uit den Tempel ging, na die strenge bestraffingsrede, waarin Hij onder anderen den Pharizeën ■verweet, dat zij de mate der boosheid hunner Vaderen vervulden, namelgk met Hem, wat zy in hun schild voerden, te dooden; riep Hij weeklagende en dreigende levens uit: » Jeruzalem ! Jeruzalem ! gij , die de Profeten doodt en steenigt, die tol u gezonden zijn, hoe menigmaal heb ik uwe kinderen willen bijéén vergaderen, gelijkerwijs eene lienne hare kiekens bijéén vergadert onder de vleugelen, en — gijlieden hebt niet gewild" (7). En, toen bij zijnen laatsten, plegtigen intogt in Jeruzalem, sommige der Pharizeën , die zich ergerden over het gejuich, dat er uit de menigte zijner Discipelen over Hem opging, wilden, dat Hij deze daarover Bestraffen zou als niet betamelijk, voegde Hij hun verontwaardigd toe: »Ik zeg ulieden, dat, zoo deze zwegen, de steenen zouden roe-

(4) Joh. V: 40.

(6) Matth. XI: 20—24.

(5) Matth. XI: 16—19. (7) Matth. XXIII: „37 , 32.