hen tegen zich zag aanrukken. Hij beschouwde zijn strijd met hen , als een strijd tusschen licht en duisternis , tusschen waarheid en leugen, tusschen geregtigheid en zonde. De crisis daarvan was nu daar (4). Het waren geene Joden, die daar tegenover Hem stonden; neen, het was de magt der duisternis. Niet in de handen der Joden of Heidenen, maar in de handen der zondaars werd Hij overgeleverd (5). Het was de zonde en wel de zonde, niet, zoo als zij in den mensch slechts is, maar, zoo als zg den mensch beheersclit en de mensch zich geheel aan haar overgeeft, die Hem aan het kruis sloeg. Het was de wereld, al, wat boos is onder de menschen, vereenigd ; de Overste der wereld ! »De wereld zeide Hij: »haat mij" (6). — Allen dus, die van de wereld zgn, den Overste der wereld dienen, staan vijandig tegen Hem over — verwerpen Hem.

En, zou dat nu anders zijn? zou het nu anders zijn kunnen ? Neen! waar die ongoddelyke, vleeschelijke en wereldsche zin heerscht, daar kan het Christendom geen ingang vinden, daar wordt jezus nog verworpen. Een verzinnelijkt, hoogst verbasterd. Christendom, dat de tegenstelling tusschen licht en duisternis wegneemt, door zelf in duisternis over te gaan, mag daar ingang vinden; niet het ware, reine Christendom, niet Christus zelf, zoo als Hij in waar-

(4) Joh. XII: 31. Kqioi;, oordeel, scheiding.

(5) Jlatth. XXVI: 45. Mare. XIV:

(6) Joh. XV : 18.