F. W. CAROVÉ, Over het denkbeeld en de verwezenlijking van eene alleen - zaligmakende

Eeuwen slaat reeds het gebouw der Roomsch-Kaiholijke Kerk daar! Behalve dat het zijne voornaamste sterkte ontleent van het echt Christelijke, dat hetzelve in zich bevat, wordt het ook in zijne verkeerdheden gesteund door de magt van gekroonde hoofden, door den bijgeloovigen eerbied der onkundige menigte en meer nog door de sluwheid van velen van deszelfs Opzieners, en zoo vermogt het wel niet alle aanvallen van zich af te weren en krachteloos te maken, maar toch, al ware het dan ook met eenige schade, slaande te blijven. De mookerslagen der Hervormers in de 16e eeuw, gerigt tegen de grondvesten en pilaren des gebouws, deden hetzelve meer dan eens op zijne vesten waggelen en dreigden het met eene geheele slooping. En ofschoon de Jezuïeten , die gedienstige en listige handlangers van den Roomschen Opper-architect, steeds alle krachten hebben ingespannen, om het verwrikte gebouw door invoegselen en gebindten te schragen, verhinderen konden en kunnen zij niet, dat er nu en dan uit het gebouw zelve te voorschijn treden, die, ontevreden met de uitwendige bouworde en inwendige inrigting, hier en daar beginnen af te breken, ten

Kerk.