dat iets van hetgenc hij liadde, zijn eigen ware? Hoe? kan dan hij, die van alle zijne goederen tot algemeen gebruik afstand heqfl gedaan, zich nog houden als of niets daarvan het zijne ware? Vreemde houding voorzeker! Zou hij dan wel iels voor het zijne kunnen houden, dat het zijne niet meer is? Maar buitendien, zoo iets ligt niet in dit gezegde. Integendeel, daarin ligt, dat hij nog wel iels bezat, maar hel niet ah zijn eigen beschouwde, in denzelfden zin nagenoeg, als waarin van de Christenen gezegd wordt dat zij moesten bezitten, als niet bezittende (4).

4. Maar het ligt ook niet in het getuigenis der geschiedenis. Het tegendeel kon schijnen, wanneer wij zien op helgene allereerst door lucas daaromtrent wordt gemeld. Wij lezen toch van die eerste Christenen : Zij verkochten de goederen en have, en verdeelden dezelve aan allen, naardat elk van noode had (5). Doch, behalve dat hier niet gesproken wordt van een verkoop van alle goederen, maar ruimte blijft voor de veronderstelling, dal die verkoop geschiedde lot eene opbrengst, geƫvenredigd aan den nood; zoo sluit die verdeeling naar ieders behoefte, hier uitdrukkelijk vermeld, alle denkbeeld van volstrekte gemeenschap uit. Dezelve leidt de gedachte veeleer op eene, naar omstandigheid vereischte hulpbetooning.

Moeijelijker met onze verkregene overtuiging vovereen te brengen is hetgeen de geschiedschrijver ons elders berigt (6). Doch ook dit evenwel heeft die overtui-

(4) Verg. 1 Cor. VII: 29 volg.

(&) Hand. II: 45. (6) Hand. IV: 34, 35.