deren aard bij te brengen, bij lieni een Teven vol gevaren en moeite en smarlen, niet weinig vreugde of genot, een leven, waarvan men nog wel gewoon is te leggen , dat is geen leven , een steeds overgegeven zijn in den dood, een dagelijks sterven (6). Hier echter,-waar wij paulus denkbeelden aangaande de dingen der toekomst voornamelijk ontwikkelen, beschouwen wij den dood in de ons meer gewone en in zoover meer eigenlyke beteekenis, als het einde van dit aardsche leven; het gewigtig en allen verbeidend oogenblik, waarop de mensch uit dit leven scheidt.

Doch hoezeer wij daarover handelen, mogen wij echter , paulus denkbeelden aver dood voorstellende, niet voorbijzien dat hij ook daar, waar hij van denzelven als het einde van dit aardsche leven spreekt, niet zelden dit in verband beschouwt met den geestelijken en zedelijken toestand des menschen, zoodat, bij gebrek aan een hooger leven, dan dit aardsche in hem , het einde aan dit aardsche beslaan, in de daad een ophouden, een vernietigen des levens, en alzoo in nadruk dood voor hem is. Dit lag diep in de ziel van paulus, en zoo moeten wij het opvatten, wanneer hij zegt, dat het einde der dingen, der verkeerdheden, waaraan zij, die nu Christenen geworden waren, zich vroeger hadden overgegeven, was de dood; dat deze is de bezolding der zonde (7). Kan er geen twijfel aan zijn, of paulus bedoelt in de eerste plaats het naluurlijk sterven, wanneer hij

(6) ICor. XV: 31. Rom. VIII: 36. 2 Cor. 1: 9 en 10. IV: 10-12.

(7) Rom. VI: 21, 23.