de geloovigen, het voorbeeld van de hoop, tot welke /.ij geroepen zijn, en van den rijkdom der heerlijkheid , -dien ook zij als erfgenamen Gods en medeerfgenamen van chhistus te waëhten hebben (6). Waarom hij dan ook niet aarzelt, als de slotsom van die beschouwing, de geloovigen als reeds mede opgewekt, als reeds met Christus in den hemel geplaatst zich voor te stellen (7). En gelijk dan de hoop der Christenen berust op de eenheid van lot, hetwelk hun te beurt zal vallen, zoo als het in Christus reeds voor aller oogen openbaar is, zoo heet Christus ook daarom steeds de eersteling, de eerstgeborene uit de dooden, die daarin, gelijk in alles, de voorganger is (8).

Maar. diezelfde opmerking, dat paulus zijne voorstelling niet aan vroeger bestaande gevoelens, of aan eenig it1é&, maar aan eene daadzaak, in jezus Christus zeiven ' reeds openbaar, ontleend heeft, brengt ons een stap nader ter beschouwing van den aard der opstanding, zoo als paulus> zich die voorstelde. Immers wy mogen en moeten dan daarbij lellen op hetgeen aan ciiristus wedervaren, in Hem als den

*(6) Eph. I: lf—23. Velg. Rom. VIII: 17.

(7) Eph. Et: 6. Verg. 2 Tim. II: 8—13. Coloss. II : 12. Wij ontkennen niet, dat wij bij de eene en andere dezer plaatsen, vooral ook uit vergelijking met Rom. VI, aan eene zedelijke of liever geestelijke opstanding kunnen denken. Maar daarom is de gedachte aan het leven na den dood, of liever aan de lioop des Christen» in de toekomst, niet uitgesloten. Het eene is bij paulus met het andere verbonden. De Christen , reeds inet Christus opgewekt , heeft lijn leven verborgen in chbistus bij God, en lal bij de openbaring van christus in heerlijkheid geopenbaard worden , Col.

III: 1 — 4.

(8) 1 Cor. XV: 20. Col. 1: 18. Verg. ook Hand. XXVI: 23.