eersteling le aanschouwen is, en maken daaruit reeds op, dat opstanding van dooden bij den Apostel geen bloole vorm is , waaronder het denkbeeld van onsterfelijkheid der mensclielijke ziel wordt voorgesteld (9). En in de daad, gelijk wij vroeger zagen, dat paultjs met opstanding der dooden de geheele hoop des Chrislens uitdrukt, en niet eene opstanding der ligchamen , veelmin des vleesches, "van de hoop der onsterfelijkheid onderscheiden; zoo is het er evenzeer ver af, dat hij bij die opstanding blootelijk aan eene onsterfelijkheid der ziele zou gedacht hebben. Het tegendeel blijkt reeds duidelijk daaruit, dat hij eene bedenking: »hoe zullen dooden opstaan en met welke ligchamen zullen zij komen?" die zeker niet tegen het begrip van onsterfelijkheid der ziele kon gemaakt worden, in zijn betoog voor eene opstanding van dooden opneemt en tracht weg le nemen (1). Maar in het algemeen was paulus vreemd van dit afgetrokken denkbeeld van vroegere en latere wijsgeerte, waardoor de mensch, opdat ik het zoo uitdrukke, in twee deden gescheiden wordt (2). Opstanding is

(9) Dit afgetrokken denkbeeld werd in christus niet maar openbaar ; neen Hij, dezelfde, die aan het kruis was gestorven, verliet het graf, en vertoonde zich, niet als een verschijnsel, als een geest, maar zoo als Hij voor zijnen dood was, in zijné geheele persoonlijkheid, aan de oogen zijner Jongeren. Daarop ziet paulus vooral, en bewijst daarom de zaak uit de getuigenis van zoovelen, die jezus levend gezien hebben, 1 Cor. XV: 5—8.

(1) 1 Cor. XV: 35 volg.

(ö) Dat afgetrokken denkbeeld kan uit de Christelijke openbaring niet worden afgeleid, want die openbaring is te dezen opzigte jezus christüs opgewekt uit de dooden , door welke opstanding de hoop des Cliristens is, verg. 1 Petr. 1: 3. Ook komt het in het Nieuwe Testament niet voor. De eenige plaats, die hier steeds