en de bewustheid, dat hij dezelfde is, zoodat de dood is als een slaap, waaruit de mensch weder ontwaakt. Het is daarom aan paulus vooral eigen, om hen, die gestorven zijn, ontslapenen, en het sterven zelf, 7.00 als het hier op aarde den Christenen wedervaart, een ontslapen te noemen (4). In zoover dan ook kunnen wij van paulus denkbeelden aangaande de opstanding eene ligchamelijke herstelling niet uitsluiten, want ook dit behoort tot herleving van den geheelen mensch, en in de daad, zoo spreekt de Apostel ook bepaaldelijk. Hij zegt met rondo woorden, dat God, die Christus uit den dood heeft opgewekt, ook der Christenen sterfelijke ligchamen zal levend maken (5). Hij spreekt van de verwachting der Christenen van den Heer jezus Christus als Zaligmaker uit den hemel, die ons vernederd ligchaam zoo veranderen zal, dat het gelijk zij aan zijn heerlijk ligchaam (6). Elders stelt hij onder een beeld dezelfde hoop op een ligchaam, waarmede de Christen leven zal, voer. «Indien," dus spreekt hij, »ook de aardsche woning van deze onze tent of hut verbroken wordt, weten wij, dal wij een gebouw van God hebben , een eeuwig huis in de hemelen." Daarnaar verlangen zij , ook terwgl zij nog in de aardsche hut wonen, zoodat zij bij de toekomst des Heeren niet van een ligchaam ontbloot, maar daarmede bekleed gevonden worden, en dit stoffelijke worde ver-

(4) lThess. IV: 13, |14, 15. 1 Cor. XV: 18, bijzonder 51.

(5) Rom. VIII: 11.

(6) Miil. III: 20, 21. Misschien vertaalt men nog juister het ligchaam onzer \ernedering of in onzen lagen toestand, en dan ook het ligchaam zijner heerlijkheid in zijnen heerlijken toestand. Men zie voorts van hengel , Cumment. in episl. ad Phil. ad t.