lot aan de verschijning van onzen Heer jezus cnRistus (1). Met die verschijning is ten naauwste verbonden de zalige hoop die de Christenen verwachten (2). Ziuik eene openbaring, zulk een' dag des Heeren verwacht paülusj dien moeten de Christenen verwachten j wanneer, dat bepaalt hij niet naauwkeurig, schoon hij denzelven zeker niet in de verste toekomst verschoof. Als een dief in den nacht zou hy plotseling en onverwacht daar zijn, den onvoorbereiden en zorgeloozen overvallen, maar den Christen, wakende in het geloof, niet onvoorbereid vinden (3). Was intusschen door zulk eene voorstelling de gedachte bij de Christenen opgewekt,'dat dezelve dadelijk op handen was, de Apostel gaat bij dezelfde Gemeente die gedachte op eene voorziglige wijze te keer, en wijst op hetgeen nog gebeuren moest eer die dag daar was (4). Die dag is hem voor zijnen geest als heerlijk, die verschijning van christus den Heer als hoogst luisterrijk. Dan openbaart zich de Heer jezus van den hemel met de Engelen zijner kracht; naar het regtvaardig oordeel Gods ontvangen

'I) 1 Tim VI: 14. Dit is eene verschijning, die toekomstig is, welke God eens zal toonen. Het is de verschijning van mi>s christus als lieer en toekomstig regter, in tegenoverstelling van zijne verschijning als Zaligmaker in het vleesch, bij zijne komst op aarde. 2 Tim. 1: 10.

(2) Tit. II: 13. t3) 1 T1,ess- V : 1 volgg'

(4) 2 Thess. II: 1 volgg. In de zooveel besproken vraag wanneer vkvlvs deze verschijning van chbistïs verwachtte, is misschien niet genoeg op deze plaats gelet, als den geest van mum kenmerkende. Hij stelt dien dag niet ver, maar tevens let hij op de teekenen der tijden. Hij geeft hier op, wat er, naar hetgeen hii nu zien kan, nog vaoraf gebeuren moest; en zoo vvilde hij dan ook zeker, dat men verder lette op hetgeen zich in den loop der tijden ontwikkelen zou.