jezus alles, wat llij omtrent 's menschen zedelijke verpligting leerde, uil zich zeiven af. Zijn eigen zedelijk - volmaakt gemoedsbestaan was de bron zijner zedeleer.

Wij hebben niet alles genoemd, wat jezus in zijne leer van den mensch uit zich zeiven putte, maar genoeg om het te doen uitkomen, dat veel, verre weg het meeste, in zijne leer des menschen, in Hem zeiven de bron had. Het zal ons dan ook nu niet moeijelijk zijn kunnen ten laatste te ontvouwen, hoe jezus leer van God en mensch, in wederkeerige verhouding , in ciiristus hare bron heeft gehad. De stelling, hiertoe betrekkelijk, is deze:

4. Jezus leer aangaande God en mensch, in wederkeerige verhouding, had itizooverre zijne â– persoonlijkheid tot bron, als deze persoonlijkheid eene vereeniging van het Goddelijke en menschelijke tevens was. Zijne leer verschijnt ook hier als uitdrukking van de bewustheid zijner menschelijke gemeenschap met God. Wij kunnen hier kort zijn, want het bewijs voor de waarheid onzer stelling wordt reeds in het reeds verhandelde gevonden. De leer van 's menschen vereeniging met God en van God met den mensch, treedt overal in jezus leer le voorschijn. Slof voor deze leer vond Hij mede buiten zich, vooral in de Heilige Schriften zijner volksgenooten, in welke niet weinig voorkomt, dat 's menschen verwantschap met de Godheid predikt. Maar Hij zelf is hier wederom hoofdbron ; want zijne persoonlijkheid is eene vereeniging van het Goddelijke en menschelijke. In zijne verschijning wordt het daadwerkelijk gezien, dat jezus ten innigste met God en God met Hem is vcreenigd. Immers Hij is tegelijk de Zone Gods en des menschen. Goddelijke