licht le stellen, integendeel naar de kroone steken , diep vernederen en Hem, onwetende en onwillens, eene plaals ontzeggen in de rei der voortrefFelijksten onder de menschenkinderen, Hem, als leeraar, niet boven eenen socrates, plato, seneca en anderen, maar beneden deze en zoo velen, die uit zich zelve, uit en door hunne persoonlijkheid, zoo vele verhevene ideën over de Godheid en menschheid, in wederkeerige verhouding, hebben afgeleid, en daarom als zelfstandige geesten boven jezus Christus eene eereplaats zouden verdienen. Het ongerijmde hiervan valt le zeer in het oog, dan dat het meer dan aanstipping zou behoeven.

Het zou intusschen de grenzen van ons afgebakend bestek verre overschrijden, wilden wij alle genoemde uitspraken van jezus verklaren door ze in verband en doel te beschouwen. Genoegzaam licht valt op dezelve, wanneer wij in het oog houden, hoe jezus alles wat Hij bezit, wat Hij derhalve is en vermag, aan God als laatste bron of oorzaak toeschrijft. Al wat wij vroeger van zijne persoonlijkheid gezegd hebben, de in Hem wonende heilige, Goddelijke kracht en gezindheid, leidt Hij, in zijn gevoel van afhankelijkheid, van God af. Zou dan niet insgelijks alles, wat uit deze door God daargestelde persoonlijkheid voortvloeide, deszelfs laatste bron in God hebben ? Kon en moest jezus in dezen zin niet betuigen, dat zijne leer niet de zijne was, niet in Hem hare laatste bron vond, maar eene leer was van dengenen , die Hem had gezonden en Hem toegerust met waarheid? Dit is van toepassing op alles, wat jezus zegt van het verkondigen van helgene Hijvan den Vader gehoord en bij den Vader gezien had. En dit is wel eene menscheliike wijze van uitdrukken.

1841. 50