Dordrecht gediend hebbende Predikanten beslaat, en zal daarom door het groote Publiek weinig gelezen worden. Des te eerder willen wij zoowel uil die levensberiglen, als vooral uit de belangrijke overzigten Tan dc godsdienstige gesteldheid van Dordrecht, welke nu en dan tusschen de levensberiglen in gegeven worden, het eene en andere opteekenen, 'l welk voor beschaafde Christenen in 't algemeen belangrijk is, daar het ons den toestand der vaderlandsche Kerk in bijzonderheden en getuigenissen van lijdgenooten levendig en aanschouwelijk voor oogen stelt. Zoo wordt ons van het einde der zestiende en begin deizeventiende eeuw omtrent het gedrag der Predikanten door een toenmalig Schrijver berigt, bl. 170 (5), dat hunne tegenwoordigheid alleen eene zamengerollc menigte uit elkander deed stuiven, en meer vermogt dan een bende soldaten. » Zij spraken," schrijft hij, » en het uitgelaten gemeen slaakte de plundering. Zij geboden, en het janhagel dreef den bezem door het glas en rammeide de poort op de vloer. Zij wilden , en de kussens [der Stadsregeringsleden] verwandelden en de hekken hing men om. Wie kan 't verbazen, dat de Magistraat hen achtte?" De Heer schotel zegt, bl. 173: «Het is mij niet gebleken, dat dc leeraars, in die eerste tijden [na de Hervorming] , hun gezag over het volk en hunnen invloed bij den Magistraat immer misbruikt hebben. » Integendeel," zeggen wij met een toenmalig Schrijver, » zij gebruikten het zwaard met voorzigtigheid en slierden den toom met beleid." Onbegi-ypelyk groot was het

(5) Wij deelen "woordelijk, doch met verandering der oude spelling mede.