boek. Zijn smaak viel op godsdienstige werken T daar hij eene godvruchtige opvoeding had erlangd. Hier gaf eene toevallige omstandigheid aanleiding tot de omkeering zijner steile godsdienstige denkbeelden. Om de levendigheid, waarmede hg het eene en andere hierover voorstelt, zullen wij het mededeelen. Meenende, dat hij een wedergeborene was, zag hij evenwel geen wassen en toenemen van het geestelijke leven in zich. Integendeel; «beschouwde ik mij zeiven (schrijft hij bl. 27), dan vond ik bederf; ik liet mij somwijlen omleiden tot verkeerdheden; dit deed mij twijfelen, of het [werk der genade in mij] wel waarheid was. Ik zocht gronden ter bemoediging in mij zeiven en in mijne werkzaamheden; ging overal ter kerk, al was het een uur of wat gaans, bij leeraars, die naauwkeurige kenteekenen van genade voorstelden; las boeken, waarin de kenteekenen ontvouwd werden, langs dien weg zocht ik verzekerd te worden, dat ik een waar Christen was. Be roepstem van het Evangelie, om tot jezus te komen, verbond ik aan de gemoedsgesteldheid van hongeren, dorsten, vermoeidheid , verslagenheid , enz., hetwelk ik dan omschreef in een trap en mate, als ik dezen of genen Christen wel had hooren verhalen, maar welken ik bij mij niet vond. Ik ging vlijtig ter kerk, ook bij leeraars, die jezus Christus aanboden, zoo als hij voor zondaren van God was geworden tot wijsheid, regtvaardigheid, heiligmaking en volkomene verlossing; maar deze leeraars waren bij mij verdacht als leeraars van het nieuwe licht. Ik hoorde die leerredenen, maar met een ongunstig vooroordeel; vandaar dat ik leeraars opzocht, die de zonden scherp bestraften, of ik daaronder verbroken, verbrijzeld, verslagen, en zóó regt