ook de werking des heiligen geestes, omes erachtens, de weldaden zijn, welke God door de openbaring zijner liefde in Christus in ons werkt; doch op redelijke of geestelijke wijze in ons werkt; zoodat wij niet, als doode werktuigen, die weldaden lijdelijk ontvangen, maar ze, zelve mede werkzaam, in ons opnemen; terwijl er ook weder andere weldaden uit voortvloeijen, als wijsheid, liefde, -vrede en rust des gemoeds, enz. Desniettemin merken wij gaarne op , dal vrij den Heer v. d. willigen dankbaar zijn voor zijne gave, waaruit voor ons, en voor iedereen zeker met ons, zeer veel is te leeren.

Wij komen tot drie Akademische redevoeringen, waarvan wij, als -voor vele lezers onzes Tijdschrifts niet toegankelijk, een weinig uitvoeriger verslag moeten geven. De oudste van deze is de rede van den Heer p. hofstede de groot, ten betooge, dat de bewegingen van de Christelijke Kerk te onzen tijdo daarheen gerigt moeten tcorden, dat de Kerk home tot het heter kennen en vuriger beminnen van onzen Heer Jezus Christus zeiven (Oratio de Ecclesiae Chrutianae, tjuae nostris temporibus cerni~ tur commotione, sic regunda, ut Ecclesia ad ipsum ducatur Jesum Christum accuratius cognos— cendum et arden tius amandum, Hagae Comitis, ex typogr. Regia, of in de Annalen der Nederl. Hoogescholen 1837—1838). De Redenaar merkt op, dat sints de helft der vorige eeuw er eene onrust in de Kerk is ontstaan, die haar einde nog niet heeft bereikt, en onderzoekt nu, hoe zij tot een goed einde zij te helpen. Zal men de Kerk daartoe tot den eenen of anderen ouden toestand terug brengen? wordt eerst gevraagd en beantwoord. Drie toestanden kunnen hier in aanmerking komen; voor-