eerst, die ten tijde van cohstantyn, waarin de Keiier het hoofd der Kerk was, 't geen in de zestiende eeuw door hendrik. VIII in Engeland , en toen en zelfs nu nog door enkele Duitsche Vorsten wordt gevolgd, en waarin wel geene overtuiging, maar toch stilzwijgen, althans voor een' tijd, en dus eene zekere soort van rust wordt verkregen, dewijl de bezitter der wereldlijke magt het stilzwijgen gebiedt. Doch behalve, dat alle Kerkgenootschappen dit middel om rust te erlangen afkeuren, behoeven wij slechts op te merken, dat het rijk onzes Heeren niet van deze wereld is, en dus zulk een wereldlijk gezag over het geweien der Christenen niet kan verdragen. Een tweede toestand is die, welke door gregorius VII hel volledigste werd tot stand gebragt, namelijk die, waarin de Kerk, afgescheiden van den Staat, of wel boven dezen verheven, door de Geestelijken wordt ingerigt en bestuurd; terwijl het weinig verschil maakt, of deze Geestelijken weder een monarchaal (Pauselijk) of aristocratisch (Synodaal) bestuur onder zich hebben. De vraag is slechts, of de tegenwoordige beweging der Kerk haar einde moet vinden door de onderwerping der verschillen onder de Christenen aan de uitspraak van een' of meer Geestelijken? Dit nu strijdt zoowel tegen den afkeer onzer tijdgenooten van het erkennen van menschelijk gezag in alle zaken van wetenschap en godsdienst, als bovenal tegen den vrijen, hemelschen, goddelijken aard onzer godsdienst. Zoo blijft er dan nog een derde toestand over, die van de Kerkhervorming vóór drie eeuwen, waarin men in plaats der goede werken Gods genade, en in plaats van menschelijke overleveringen het Evangelie stelde, en zóó — de Kerk in rust bragt? neen in scheuring en blijvende verdeeld-