zijne godsdienstige overtuiging. Te zeggen, dat dit de Bijbel is, is te onbepaald gezegd. Want de Geleerden twisten over de geloofwaardigheid, den omvang, de waarde en den inhoud des Bijbels en de Ongeleerden klagen over de zwarigheid om uit zoo moeijelijk een boek, 't welk in vreemde talen is geschreven, zich eene eigene overtuiging te verwerven. Wij moeten dus bepaalder spreken en als bron der waarheid aanwijzen, 't geen de inhoud des Bijbels is, jezus christus. Hem kennen en liefhebben kunnen allen, willen allen, willen ook in onzen lijd allen, die Christenen zijn. Getuige onder anderen de geschiedenis van het boek van strauss , 't welk daarom aller bezorgdheid en verontwaardiging gaande maakte, dewijl het jezus christus aantastte. Wijst men nu onze tijdgenooten op jezus christus, als wien te kennen en te beminnen aller streven moet zijn, zoo zullen er wel twisten overblijven, of althans onderzoekingen; maar de zoodanige, van welke men zich eene goede uitkomst mag beloven en de Kerk geen gevaar noch zal lijden noch zal vreezen, dewijl het dan blijkt, dat het eene rots is, waarop zij steunt, die eeuwig is en onwankelbaar.

Wij hebben zoo kort mogelijk den gedachtengang dezer Redevoering medegedeeld. Wij beoordeelen haar niet, dewijl zij door een Mede - arbeider aan dit Tijdschrift is gesteld; doch uiten den wensch, dat dc Godgeleerden het hier aangeprezene middel om de Kerk tot ware rust te brengen, overwegen, en of gebruiken of iets beters, indien het bestaat, er voor aanwezen.

Een tweede Akademische rede hebben wij te vermelden Over JVessel Gansvoort, als een echt Godgeleerde , wiens beginselen en deugden ook nu

*