sticht wordt door het dilettantisch gedoe der onwetenschappelijke, ondeskundigen, eenzijdig georiënteerde beroepskeuzevoorlichters. Men brengt de jeugd en de ouderen in den waan alsof met een rationeele voorlichting in positieven zin het beroep is te kiezen, dat past aan de capaciteiten, de neigingen, de geaardheid van den beroepscandidaat. En als dan blijkt, dat zulks niet mogelijk kan zijn, is de teleurstellende ervaring, de ontevredenheid met het lot grooter, veel grooter dan zonder voorlichting ooit het geval zou zijn geweest. Ook al stellen wij voorop, dat onder de wijde zorg der beroepskeuzevoorlichting begrepen wordt de hulp aan ouders, die inkomsten derven omdat hun kind leeren gaat in plaats van verdienen, alsmede de extra hulp aan bijzonder begaafden, dan staat voor ons nog vast, dat de beroepskeuzevoorlichting in het algemeen slechts negatieve resultaten kan bereiken, omdat het eenig zekere advies waartoe men komen kan bestaat in het afraden van zeker beroep, op grond van hoofdzakelijk medische, economische overwegingen. Maar in positieven zin, een candidaat, die zelf nog geen voorkeur bezit, aanraden een bepaald beroep te kiezen, zal uiterst zelden tot succes kunnen leiden. Immers zullen uiterst zelden de kwaliteiten van den candidaat en de eischen van het beroep op elkaar kloppen, voor thans en zijn heele verdere toekomst. Maar bovendien, of een bepaald beroep moet worden aanbevolen, hangt niet af van de inzichten van den adviseur of de eigenschappen van den candidaat, maar in eerste instantie van de economische structuur onzer maatschappij. Wij hebben beroepskeuze-voorlichters gekend, die meenden door hun adviezen den toevoer naar bepaalde beroepen in handen te hebben en b.v. aan de misstanden der „blind alley" baantjes een einde te kunnen

maken, die in dit nieuwe sociale modedenkbeeld de oplossing der individueele arbeidersmisère en de wegneming van maatschappelijke euvelen gelegen achtten. De nuchtere praktijk heeft ze al gauw aan het verstand gebracht, dat de voorlichting bij beroepskeuze geen wetenschap an slch is, maar zich behoort in te stellen op de

behoeften der maatschappij."

„De maatschappij laat zich hare economische ontwikkeling niet voorschrijven. Hoe de structuur van de economische organisatie er over zekeren tijd zal uitzien, kan niemand vooruit bepalen, zelfs zij niet die heel wat dichter bij het vuur zitten dan beroepskeuze-voorlichters vermogen te doen. In welken positieven zin moet worden gekozen, is in tal van gevallen bij benadering niet te zeggen. De gevallen dat veranderd zal of had moeten worden van beroep, zullen veelvuldig blijven. Alleen wat niet moet worden gekozen is soms met zekerheid te zeggen. En het nut dat daarmede gesticht wordt, is groot geoneg om t bestaan van den voorlichtingsdienst te wettigen. Men ga zijn beteekenis echter niet rekken buiten de grenzen der mogelijkheid. Wie dit alles niet genoegzaam in het oog houdt, baart zichzelf niet alleen teleurstelling, maar brengt schade en leed pan de individueele slachtoffers van zijn exclusief inzicht en sticht onberekenbaar veel maatschappelijk kwaad. De nadeelen die thans het gevolg zijn van de luk-raak keuze, zijn misschien niet zoo groot als de bezwaren die voortvloeien uit de teleurstelling, die gevolg is van een keuze welke met alle zorgen omkleed, onpractisch blijkt te zijn geweest, de teleurstelling die gevolg is van de lessen die de leerschool des levens contra den beroepsadviseur gaat leeren, dat men nu eenmaal in zijn maatschappelijken arbeid niet altijd kan kiezen wat men zou willen worden