DOOFSTOMHEID EN DOOFSTOMMEN

Hier herhaal ik, dat alle genoemde kinderen, zoowel die doof werden geboren als die in de eerste levensmaanden het gehoor verloren, tot de eigenlijke doofstommen moeten gerekend worden. Daaronder worden eveneens begrepen de kinderen, die op zoo jeugdigen leeftijd doof werden, dat zij de reeds eenigszins ontwikkelde spraak weer geheel verloren. Dat kan nog het geval zijn met kinderen die van het gehoor beroofd werden op 3, 4, 5, ja zelfs op nog hoogeren leeftijd. Het hoorende kind behoudt zijn taalschat en zijn spraak en breidt die dagelijks uit, niet alleen en op de eerste plaats door oefening, maar vooral doordat het dagelijks de taal in al haar vormen hoort gebruiken. Sluit zich nu het oor voor die taal, dan raakt 't zijn voornaamsten leermeester en repetiteur, die het bezit in zijn sprekende omgeving, kwijt, de verdere taal- en spraakontwikkeling staat stil en gaat zelfs totaal verloren, wanneer het niet door deskundige behandeling of deskundig onderwijs tegen het verlies van dien schat behoed wordt.

Zoolang de doofstomme echter in 't bezit is der spraak, behoort hij tot een tweede categorie van doofstommen, de oneigenlijke doofstommen, waartoe men verder ook reken al degenen, die nog noemenswaardige gehoorresten hebben, echter niet zooveel dat zij op de gewone lagere school of in een school van slechthoorenden met vrucht het onderwijs kunnen volgen.

In omtrent alle doofstommen-scholen treft men verder ook nog enkele kinderen aan, die zeer goed hooren, maar niet kunnen spreken of althans het gesproken woord niet kunnen verstaan en daarom ook niet of zeer gebrekkig spreken.

De eerste soort noemt men hoorstommen

III

of lijders aan motorische aphasie. Zij hooren goed, verstaan ook wat gezegd wordt, maar kunnen niet spreken. De oorzaak van hunne kwaal is te zoeken in de hersenen. In onze hersenen, in de grijze hersenschors, bevindt zich eene plaats vanwaar de prikkel of inervatie uitgaat voor de organen die de spraak tot stand moeten brengen (n.1. die der ademhaling, der stem en der articulatie). Men noemt die plaats het motorische spraakcentrum of, naar den ontdekker, het centrum van Broca, een beroemden Franschen arts en anthropoloog. Het ligt in de derde voorhoofswinding. is dit centrum geschonden — (lijksecties, enz. hebben dit, zegt men, uitgewezen] — of is de verbinding verbroken der zenuwbaan, die dit centrum met het gehoorcentrum of de periphere spraakwerktuigen verbindt, dan is men niet in staat, hoe goed men ook het woord verstaat, dit in klanken uit te brengen.

Kinderen, aan die ziekte lijdend, moeten evenals de eigenlijke doofstommen onderwezen worden. Zij moeten op kunstmatige wijze den eenen klank na den anderen leeren vormen, die vervolgens tot lettergrepen en eindelijk tot woorden en zinnen leeren verbinden. Zijn zij zoover gevorderd — en dat is in den regel in enkele jaren te bereiken — dan moeten zij uit de doofstommenschool verwijderd worden om met de volzinnige kinderen het onderwijs in de gewone lagere school te gaan volgen. Een hoorende en druk sprekende omgeving zal dan in hen de verdere taalontwikkeling veel krachtiger ontwikkelen dan het beste onderwijs in een doofstommen-school.

Tot de eerste categorie behooren de z.g. sensorische aphatici of de psychische dooven. Men noemt ze ook woorddooven. Deze