Zoowel de inkleeding als de professie verklaart zij ongeldig, als de candidaat voor het noviciaat niet minstens vijftien, voor de tijdelijke geloften niet minstens zestien, en voor de eeuwige niet minstens eenentwintig jaar is, — indien dwang in het spel is, ernstige vreesaanjaging, misleiding of bedrog. (Can. 542, 555, 572). Betreft het vrouwelijke aspiranten, dan eischt zij van den bisschop, dat hij, persoonlijk of door een gedelegeerde, een maand, zoowel voor de inkleeding als voor de professie, zorgvuldig onderzoekt, of zij soms gedwongen of misleid zijn of ze weten wat ze doen; zij kunnen slechts worden toegelaten, als van haar vromen en vrijen wil duidelijk is gebleken. Het verdient hierbij vermeld te worden, dat alwie een man of vrouw dwingt tot inkleeding of professie, volgens can. 2352 de kerkelijke straf beloopt der excommunicatie. Uit het feit, dat de H. Kerk ongeldig verklaart de toelating tot het noviciaat van gehuwden en van kloosterlingen, van bisschoppen, van geestelijken, die met goedvinden van den H. Stoel den eed hebben afgelegd in een bisdom of missie te wer« ken, voor zoolang die eed hen verbindt: blijkt vooral, dat zij bestaande verplichtingen zelf eerbiedigt en wil doen eerbiedigen. Men kan niet spreken van eischen die gesteld worden, noch van een votum van vertrouwen jegens degenen, die daaraan niet voldoen. Dat votum spreekt zij niet eens uit tegen misdadigers; een misdaad is geen beletsel voor opname in een klooster. Maar ze wil aan de gerechtigheid haar vrijen loop laten, en duldt niet, dat de kloostergemeenschap te lijden hebbe onder een aanklacht tegen een harer leden: daarom verklaart ze de toelating van iemand ongeldig als hem een straf dreigt vanwege een door hem gepleegd ernstig misdrijf, waarvan hij aangeklaagd is of kan worden.

Heel anders moeten we oordeelen over de ongeldigheidsverklaring van de inkleeding van een katholiek, die een tijdlang bij een niet katholieke secte was aangesloten, of van een gewezen kloosterling. De H. Kerk koestert eenig wantrouwen in zulke gevallen, of de candidaat wel is in de vereischte gesteltenis. Bereid om te dispenseeren, wil zij zelf oordeelen over de wensehelijkheid der toelating en vernemen wat daarvoor pleiten mag.

Soms is de toelating niet ongeldig, doch enikel verboden en ongeoorloofd. Het geval doet zich voor, wanneer iemand de hoogere wijdingen heeft ontvangen en de bisschop of niet is gehoord of verzet aanteekent om het niet te ondervangen nadeel, dat de zielen daarvan zouden ondervinden. Evenzoo, wanneer iemand met schulden zit, die hij niet kan vereffenen; wanneer iemand rekenschap heeft af te leggen, of anderszins in tijdelijke zaken, waaruit voor het klooster processen of moeilijkheden zijn te vreezen, betrokken is. Verder nog, als kinderen hulp moeten verleenen aan ouders of grootouders, die in grooten nood verkeeren, of ouders niet gemist kunnen worden voor onderhoud of opvoeding der kinderen. Ten slotte nog twee gevallen: wanneer iemand een irregulariteit of canonisch beletsel voor het ontvangen der H. Wijdingen heeft opgeloopen, en hij in het klooster bestemd wordt tot het priesterschap, — wanneer een Oosterling in een Latijnsche orde of congregatie wil treden en daartoe vooraf geen schriftelijk verlof heeft van de betreffende Romeinsche congregatie,

Rome wil dus, dat de eigen bisschop gehoord wordt, wanneer de candidaat een hoogere wijding ontvangen heeft, en een eventueel conflict tusschen den bisschop en de kloostergemeenschap wil Rome zelf beslechten. De H. Stoel wil zuivere toestanden en wenscht niet geplaatst te wor-