alleen in het planten- maar ook in het dierenrijk zich in meerdere of mindere mate doen gelden, is het niet onwaarschijnlijk, dat zij eveneens, wat betreft sommige kwalen, als de doofstomheid, van toepassing zijn op den mensch.1)

In geen geval is het te betwisten, dat de doofstomheid erfelijk is.

Wij releveeren hier enkele gegevens, welke de Amsterdamsche oorarts Dr. de Wilde bij zijn onderzoek verkregen heeft. Hij strekte dat onderzoek uit tot 241 huwelijken, waaronder 140 tusschen doofstommen onderling en 101 tusschen doofstommen met hoorenden.

Hij kwam tot deze bevindingen: Huwelijken van doofstommen met doofstommen: De 88 Protestantsche huwelijken van doofstommen met doofstommen brachten voort 200 kinderen, waarvan doofstom 11, dus 5.5 procent. De 22 katholieke huwelijken 36 kinderen, van welke geen doofstom, dus 0 procent. De 30 Ned. Israëlitische huwelijken 84 kinderen, waarvan 20 doofstom, dus 23.8 procent.

Onder onze oud-leerlingen kwamen vanaf 1840 tot 1912 voor 43 huwelijken van doofstommen onderling met te zamen 41 kinderen, waarvan geen doofstom, dus 0 procent.

Huwelijken van doofstommen met hoorenden: Daarvan geeft de statistiek van Dr. de Wilde de volgende cijfers. 57 Protestantsche huwelijken brachten voort 225 kinderen, waarvan 10 doofstom, dus 4.4 procent.

19 katholieke huwelijken met 63 kinderen, waarvan geen doofstom, dus 0 procent. 25 Ned. Israëlitische huwelijken met 129

') Voor hen, die van deze kwestie iets meer wenschen te weten, verwijzen wij naar hetgeen wij daarover in ons jaarverslag van 1914 hebben geschreven.

kinderen, waarvan 13 doofstom, dus 10 procent.

Onze statistiek betreffende onze oud-leerlingen geeft 26 huwelijken met 60 kinderen, waarvan 1 slechts doofstom, dus 1.66 procent.

Deze statistiek leert dus o.a.

lo. Dat huwelijken van doofstommen onderling meer doofstomme kinderen voortbrengen dan huwelijken, waarvan slechts vader of moeder doofstom zijn.

2o. Dat echter ook erfelijkheid niet uitgesloten is in huwelijken van doofstommen met hoorenden.

3o. Dat de erfelijkheid bij de Joden veel sterker is dan bij de Protestanten en bij de Protestanten hier te lande sterker dan bij de Katholieken. Volgens de statistiek van Dr. de Wilde en de onze is zij bij de Joden ruim driemaal sterker dan bij de Protestanten en vijftienmaal sterker dan bij de Katholieken.

In bovenstaande statistiek werd geen onderscheid gemaakt tusschen ouders met congenitale en verworven doofheid. Het lijdt echter geen twijfel dat het gevaar van doofstomme kinderen te krijgen uit een huwelijk van congenitale doofstommen veel grooter is dan dat verbonden is aan een huwelijk van doofgewordenen of van een doofgeboren met een doofgeworden. „Fay", zoo zegt Dr. de Wilde, „heeft gewezen op het verschil in aantal der doofstommen dat geboren werd uit huwelijken tusschen congenitaal doofstommen onderling, tusschen congenitaal met verworven en tusschen verworven onderling. Hij beschikte over zeer groote cijfers en daarom is veel waarde aan zijn materiaal te hechten. Hij vond als resultaat: uit 335 huwelijken van congenitaal onderling 779 kinderen, waarvan doofstom 202 — 26 procent; uit 845 huwelijken van beiden met verworven doofheid 2433 kin-