deren, waarvan, doofstom 56 = 2.3 procent; uit 814 huwelijken van congenitalen met verworven 1820 kinderen, waarvan 119 doofstom = 6.5 procent.*)

Het verschil is opmerkelijk. Misschien, zegt Dr. de Wilde, dat hierin de verklaring gezocht moet worden van het feit, dat de huwelijken van Joodsche doofstommen een zooveel hooger percentage doofstommen voortbrengen dan andere. De huwelijken, zoo vervolgt hij, onder de Joodsche doofstommen zullen meestal zijn die tusschen congenitaal doofstommen; bij de Protestanten die tusschen congenitaal doofstommen en doofstommen met verworven doofheid; bij d e Katholieken die tusschen doofstommen met verworven doofheid gesloten worden.

Wij hebben (een tiental jaren geleden) in onze registers het bewijs trachten op te sporen voor de juistheid dier veronderstelling en kwamen tot de bevinding, dat van de 69 huwelijken der oud-leerlingen onzer inrichting er 25 waren met kinderen. En onder deze 25 huwelijken waren er slechts 3, waarin (vermoedelijk) vader en moeder doofgeboren zijn; 5 waarin beiden doof, doch slechts vader of moeder doofgeboren zijn; 4 waarin beiden lijden aan verworven doofheid; 3 waarin de vader doofgeboren en de moeder hoorende is en 10 waarvan de vader doof geworden en de moeder hoorende is. Het eenige doofstomme kind onzer oud-leerlingen had een hoorende moeder en een vader die lijdende is aan verworven doofheid.

Dit ééne geval kunnen wij buiten beschouwing laten en dus tot het besluit komen, dat werkelijk voor ons land die veronder-

') In het Rhode Island Institute waren in 1921 32 doofstommen van congenitaal doofstommen en 13 van huwelijken waarvan vader of moeder doofst, waren. Am. Annals, 1922, blz. 294.

stelling van Dr. de Wilde op goede gronden berust,l)

Gemakkelijker is het te verklaren, waarom er van de Katholieken doofstommen zoo weinig huwen. Het onderzoek van Dr, de Wilde wees uit, dat de Joden tweemaal zooveel huwen als de Protestanten en viermaal zoo vaak als de Katholieken, Dit vindt stellig zijn oorzaak hierin, zegt Dr. de Wilde, dat in de inrichting van St. Michiels-Gstel jongens en meisjes volkomen afgescheiden leven, wat in andere instituten niet het geval is. Het gevolg dier afscheiding is, dat weinige elkander bij het verlaten der inrichting kennen.

Andere statistieken wijzen er op dat de aangeboren doofheid minder frequent voorkomt onder de afstammelingen der eerste generatie dan onder die der tweede en derde, doch meer frequent in de zijdelingsche dan in de rechte linie.

Andere onderzoekers kwamen echter tot heel andere conclusies, zelfs tot de conclusie, dat de erfelijkheid heel en al uit de rij der oorzaken van de doofheid moet geschrapt worden.*)

Dit laatste is heel en al in strijd met onze onderzoekingen en onze ervaring. Ook deze leeren ons duidelijk, dat er erfelijk belaste families zijn, waarin sinds tal van jaren herhaaldelijk hetzij in de rechte, hetzij in de zijdelingsche linie doofstommen voorkomen, soms twee, drie, vier, zelfs vijf in hetzelfde huisgezin.

Grooter wordt de kans van doofstomme

') Wij moeten hier echter bijvoegen, dat sinds dien tijd uit datzelfde huwelijk nog twee doofstommen geboren werden: een jongetje en een meisje, beiden met eenige gehoorresten en dat een ander huwelijk van oud leerlingen van een doofgeborene en een meisje, dat op 11 jarigen leeftijd door typhus het gehoor verloor, een doofstom kind (ook met gehoorresten) ter wereld bracht.

2) O.a. Kramer. Handbuch der Ohrenheilkunde. Zie Walther. Handbuch der Taubstummen-Bildung blz. 49.