KLOOSTERROEPINGEN KWEEKEN: II HET ZAAD

In twee ongelijke deelen, zullen we eerst het beginsel verdedigen, dat het zaad moet worden uitgestrooid, om daarna de zaak van den meer practischen kant te beschouwen.

Sinds vele jaren bestaat in Frankrijk een verbond van katholieke opvoedingsgestichten. lm 1898 hield het te Montpellier zijn 21e congres. Op de algemeene vergadering werd met algemeene stemmen een wensch aangenomen, die, uit naam der commissie voor de roepingen, door kanunnik Mathet geformuleerd was als volgt: „Een laatste vraag, mijne heeren, werd door uwe commissie behandeld, de vraag n.1. der kloosterroepingen. Zij heeft de verplichting erkend om aan de kinderen het bestaan te leeren, niet enkel van de evangelische wetten, maar ook van de door Jezus Christus gegeven evangelische raden, waarvan ternauwernood vijf of zes katechismussen gewagen. Onze kinderen hebben het recht te weten, en wij1, den plicht hun te doen kennen, dien bizonder voortreffelijken weg, „viam excellentiorem", dien de H. Paulus gewezen heeft. Er is meer dan een nuance tusschen het priesterlijk leven in de wereld en het religieuze leven onder de sterke discipline der geloften".

Wat de Hoogeerw. Heer met het woord kinderen bedoelde, blijkt uit den aard der aangesloten scholen: het zijn de studenten van lager, middelbaar en voorbereidend hooger onderwijs. Wat nu de motiveering betreft van de op het 21ste congres voorgestelde en aangenomen motie, Pater Delbrel in zijn boek „Om onze seminariën opnieuw te bevolken" ontleedt ze als volgt. Het is onze plicht, bij de prediking en in de leering, de christelijke zedeleer, d.i. de zedeleer die Christus ons vermaakte, te onderwijzen, geheel en onverminderd. Het

bestaan der evangelische raden te verzwijgen, ware een verminking van Christus' leer en van de openbaring. — Het is niet genoeg de moraal voor te houden, voor zoover die ook wordt aanvaard door andere christelijke belijdenissen, maar de zuivere en volle katholieke moraal moeten we verkondigen. En dan is het een feit, dat en de traditie en de theologie, en het algemeen gevoelen der Kerk ten allen tijde de hooge waarde van kloostergeloften en kloosterleven hebben beschouwd als een der princiepen van onze moraal. — We moeten aan onze kinderen leeren de constitutie der Kerk, met alle rangen en standen die zij bevat, opdat ze te gelegenertijd de plaats kunnen kiezen, die ze willen innemen. Nu zijn er in de Kerk niet enkel priesters en geloovigen, er zijm ook seculieren en regulieren. De kloosterstaat behoort tot de integriteit der Kerk. (O. C. blz. 332—333.)

Valt het elders misschien nog te betreuren, dat in het officieele tekstboeK der christelijke leering geen vermelding wordt gemaakt van evangelische raden, kloostergeloften en kloosterleven: we mogen ons er over verheugen, dat de in 1918 verschenen katechismus ten gebruike der Nederlandsche bisdommen met enkele vragen en antwoorden in de XLIe les die groote leemte heeft aangevuld. Die leerstof mocht niet gemist worden. Men zondigt altijd door een slechte daad te stellen, doch ook een moedwillig verzuim is schuldig, als wat verzuimd wordt voorgeschreven is en raakt aan onbetwistbare rechten. Het zijn de zielen die recht hebben op de leer, waarover we nu spreken. Wat we Sint Thomas hoorden verdedigen, was niet een bizondere meening dezen kerkleeraar geheel eigen: de raadgevingen van het evangelie zijn voor allen en voor eenieder. Dant mag de kennis