ze in het klooster moeten weten, en eenige vaardigheid verwerven voor de taak van later. Waarbij ten slotte nog komt, dat wat haar beweegt bij haar kloosteraspiraties niet onedel, maar menigmaal onzuiver is. Het onzuivere mag wel aanleiding zijn, doch motief mag het niet wezen: noch wetenschap, noch kunst moet naar het klooster drijven, ook geen genegenheid voor menschen, geen trek naar rust en stilte, niet eens de vrees voor eigen zaligheid: maar de vaste hoop en het zoete vertrouwen zich inniger met Jesus te verbinden en Hem van meer nabij te volgen. Tot dat hoogere inzicht geleidelijk te brengen is taak van een degelijk zielsbestuurder, met al het andere .

Is het dus onwaar, dat God geen medewerkers wil bij het heiligen van zielen: het is ook onwaar, dat brave zielen de hulp van menschen niet behoeven. Dubbel is bijgevolg de leugen, dat men de vromen veilig aan hun lot kan overlaten, en God zelf in eiken nood en elk tekort voorzien zal. De medewerking en hulp is door God gewild, en de zielen hebben haar noodig. Wie tot helper is aangewezen, — en dat is niet alleen de priester, dat zijn ook de ouders en opvoeders, — moge dus wel bedenken, dat zijn verzuim de oorzaak wezen kan, dat een zeer geschikte bodem slechts weinig vruchten oplevert, en speciaal het zaad der roeping niet komt tot ontwikkeling.

We zouden nog een stap verder kunnen gaan en ons deze bewering veroorloven, dat het wel eens noodzakelijker kon zijn, den bodem te verzorgen, dan het zaad uit te strooien. Ontwikkel in een ziel voorzichtigheid, matigheid, sterkte en rechtvaardigheid, breng haar tot een leven uit geloof en liefde, doe haar de wereld en het vleesch verachten, leer haar ervaren hoe zacht het juk van Christus en proeven

hoe zoet en verkwikkend zijn feestdisch is: reinig een ziel van haar fouten en ongeregelde neigingen, vermenigvuldig haar ontmoetingen met den Eucharistischen Christus: en ge hebt dien zielebodem niet enkel rijker gemaakt, geschikt om het goddelijk zaad der roeping te ontvangen en te ontwikkelen, maar door uw toedoen is het een akker geworden, waarop de evangelische deugden zich overal vertoonen: men ziet er groeien de onthechting van het aardsche, de kuischheid bloeit er en nederigheid schiet reeds wortel. De ziel verkeert in een stadium van echt evangelische omvorming: de opvattingen, de lusten en de neigingen gaan onbewust in evangelische richting. Er is een groote affiniteit ontstaan tusschen de ziel en de evangelische raden. Een woord wellicht, van den kansel gehoord of in den biechtstoel vernomen, zal voldoende zijn om haar voor den staat van armoede, kuischheid en gehoorzaamheid geestdriftig te maken.

Zoo is het te verklaren, dat velen in den Eucharistischen Kruistocht, zooals die door den vromen E. Poppe werd gepredikt, een der machtigste midddelen zien om hoogere roepingen te kweeken. Het gaat daarbij niet om een naam; in het wezen der beweging ligt hare waarde. De E. K. streeft naar de veelvuldige Communie, voor groot en klein, in aansluiting bij het H. Misoffer, — naar verzorging der H. Communie door een vurige voorbereiding en dankzegging, naar het benutten der H. Communie tot uitroeiing der gebreken, tot beoefening der deugden en tot apostolaat in eigen omgeving en zegen voor de gansche kerk. De E. K. wil door een aan eiken leeftijd aangepaste leiding een keurbende van Christenen vormen, die leven volgens de leer van het evangelie. Voor wie roepingen wil kweeken verdient deze methode de warmste aanbeveling.

V