De eerste zorg zal moeten zijn, de atmosfeer te zuiveren van min of meer schadelijke bestandeelen, of uit de omgeving te verwijderen al wat voor de kloosterroeping noodlottig of nadeelig kan zijn, wat den groei van het ontkiemende zaad kan stuiten of hinderen, wat de vervulling van Jezus' wenschen en van de aspiratiën der ziel in gevaar kan brengen of ook maar bemoeilijken.

In huis, op school, in de jeugdvereeniging zal men geen spotten met het Patertje, Broedertje of Zusterke dulden, ook geen plagerijen die aanhouden, die kwellen en grieven. Zelfs met scherts dient men voorzichtig te wezen, vooral wanneer het kinderen betreft, of wanneer scherts zou komen van anderen dan gelijken, van ouders, meesters of leiders. Minder toelaatbaar nog zou het zijn, dat ouders of meesters, niet in het voorbijgaan, misnoegen lieten blijken, gingen spreken van ondank en ontrouw, kwamen tot onbillijke verwijten, onvriendelijk werden, onheusch optraden: alsof dat kind of dat jongmensch iets misdeed met edel te zijn en edel te voelen, en ophield braaf te zijn doordat het Christus van nabij wilde volgen. Het is altijd verboden iemand leed te doen zonder wettige reden, al zou men hem ook van zijn goed voornemen niet afbrengen of zelfs niet doen wankelen.

Moet er altijd gewaakt worden over den omgang der jongeren, dan dient die waakzaamheid te verdubbelen tegenover degenen die geschiktheid en neiging toonen voor het klooster. Men moet hen waarschuwen tegen vrienden en vriendinnen, wier gedrag of gesprek, wier geest minder christelijk is, die hen zouden brengen op plaatsen en in kringen, waar zij beter doen niet te komen. Men zal hen beschermen tegen gevaren, die de samenleving zoo gemakkelijk biedt, hen

^rn^nr!! A V»/-vii Arm iro« -\KTe>rt>l A cr\y£> VPfTTIfl-

VCIWljUtJIU IXWLICIC^XJL vuil VV W W1UUV1.V .

ken en genoegens, van verkeer met personen van het andere geslacht, van badplaatsen, van kinema's en bals, van alle gelegenheden om storende indrukken te ontvangen, om te hooren en te zien, wat beter is niet te hooren en niet te zien.

Al te dwaas zou 't zijn jeugdige personen, tegen hun zin, midden in de wereld te jagen, opdat zij zouden weten, wat zij prijsgeven, en leeren kennen wat zij versmaden en verwerpen willen. Wie naar het klooster gaan, behoeven geen ongevoeligen

' * trr^r\f A o V\£> tf" r»t"1 T"1 (5 V3T1

ie ZllTlj *Wi

een christelijk en gezellig familieleven, zonder neiging om menschélijke liefde met wederliefde te vergelden. Maar voor nu en voor later moeten zij weten en beseffen, wat de voorzichtigheid vordert of aanraadt. De keuze tusschen Christus en de wereld behoeft niet te geschieden onder beider bekoring: het is veiliger de aanvechtingen der wereld niet te ervaren, en de gelegenheden daartoe zorgvuldig te vermijden. Zijn er onverschilligen, dan is het nutteloos; zijn ze niet onverschillig, dan is het misdadig, hen ter beproeving in de wereld te leiden. — Er zijn meer zaken, waarvoor een mensch niet ongevoelig is, en waaraan hij zich hechten kan, Men kan verlokken door een schitterende positie, door een interessant bedrijf, door voldoening van studielust, kunstzin, en zoo meer. Als men vezels zoekt, waarmee het menschelijk hart aan aarde en schepselen is te binden: dan zijn er in overvloed. Maar ongeoorloofd is zoowél de raad als het bevel: Zie eerst of ge hierin of daarin geen genoegen kunt vinden, — kunt ge het niet, ga dan uw gang. Het is niet uit levensmoeheid of uit gebrek aan aanpassingsvermogen, dat men de wereld verlaat, om zijn geluk bij God en Christus te beproeven. Overtuigd dat men het beste aandeel heeft verkoren, laat men de rest, ongeproefd en ongesmaakt, aan ande-