AANLEG EN BEROEP

DECEMBER 1926

NAAR DEN DERDEN JAARGANG.

* * *

Er is alles voor te zeggen, bij het einde van onzen tweeden jaargang een terugblik te werpen op het afgeloopen jaar. Wij hebben er al eerder de aandacht op gevestigd, dat imet betrekking tot de ber. voorlichting het afgeloopen jaar vrijwel zonder schokkende gebeurtenissen verliep.

Toch zijn er eenige feiten, die tot verheugenis stemmen.

Op de eerste plaats noemen wij de samenwerking, die voorhands in het Centraal Comité tot Samenwerking in zake Beroepskeuze-Voorlichting tot stand kwam. Dit Comité wordt gevormd uit vertegenwoordigers der drie nationale centrale's, t.w. de Vereeniging tot Bevordering der Voorl. bij Ber., de Christelijke Psychologische Centrale voor School en Beroep en het

Centraal Zielkundig Beroepskantoor, met

den Directeur van den Rijksdienst der W. V. en A. B. den heer Ant. Folmer als voorzitter. Wij hebben het stellige vertrouwen, dat voor de beroepskeuze-voorlichting in

(ons land door dit Comité goed werk zal ge¬

daan worden. De samenwerking is er in den top, naar beneden zal deze ongetwij-

Ifeld in den juisten vorm volgen.

Voorts circuleerde dezer dagen een bericht

iin de pers, dat wij van zeer groot belang

achten. Er staat n.1. door den Minister van

[Onderwijs een Staatscommissie benoemd

ite worden voor het onderwijs aan de rijpere i jeugd.

Als voorzitter zou Mr. A. I. M. J. Baron

tvan Wijnbergen, als ondervoorzitter Mr. H.

Smeenge optreden, terwijl als leden genoemd worden de heeren van der Molen en Vorrink.

Het bericht meldt, dat de plannen van den Minister nog niet medegedeeld zijn aan degenen, die uitgenoodigd zijn.

Afgezien van het blijkbaar voorbarige in deze publicatie, juichen wij het plan van den Minister van harte toe. De beroepskeuze-voorlichting immers houdt met dit vraagstuk innig verband en pogingen als deze, kunnen haar niet anders dan ten goede komen.

Te meer is dit het geval als een ,.alleszins competente" commissie daartoe benoemd zal worden.

Mogen de vruchten harer werkzaamheid zich paren aan die der vroegere staatscommissie tot onderzoek naar de ontwikkeling der jeugdige personen van 13—18 jaar, waarvan niet alleen de instelling der Centrale Jeugdraad het gevolg was, maar die bovendien zulk een grooten stoot gaf aan de ontwikkeling en verdieping van het jeugdwerk in ons land.

Door deze staatscommissie zal — naar wij hopen — het werk der beroepskeuze-bureaux, die zooals de heer van Det het in „De Socialistische Gids" van Mei 1922 uitdrukte, beooigen ,,den overgang van school naar maatschappij (te) helpen bewerkstelligen" en ,,de opvoedende zorg der school tot in de eerste jaren van het beroepsleven (te) doen uitstrekken" niet veronachtzaamd, maar integendeel in haar bemoei-