neigingen•, maar het geloof is cctie verslandswerkzaamheid. Dus is geloof geene oorzaak van heiliging des harlen." Kon het anders, of men moest wanen niet meer door gelooven het heil te moeten aannemen , maar door werken de zaligheid te moeten -verdienen?

Ook over het gewiglig leerstuk des geloofs ging een helderder licht op, toen het morgenrood der Hervorming over de Kerk aanbrak. De gemoedelijkheid van het Germaansch volkskarakter, waarin zij haren grond had, maakte, dat zij uitging van het beginsel, dal de mensch niet door zijne goede werken de zaligheid verdient , maar haar alleen door ootmoedig geloof aan Gods genade aanneemt. Zoo werd geloof weder voor het middenpunt des Christelijken levens gehouden, en keerde inzooverre de leer van Christus en paitlus volkomen in de Kerk terug.

Doch wij moeten hier eene gewigtige opmerking maken. De wezenlijke vooruitgang, dien wij aan de Hervorming te danken hebben, bestaat daarin, dat geloof, en niet werken, voor het middel lot zaligheid werd gehouden. En dit is het gewigtigsle en voornaamste, 't welk zij ooit aan de Christenheid kon schenken. Zij vernietigde daardoor de ijdele en geeslelooze ceremonieëndienst van de heerschende Kerk, wees op Christus, bovenal op den verzoeningsdood van ciiristus, en leerde den mensch zich tot God te verheffen, om in God zijne zaligheid te zoeken. Zij leerde het geloof in Christus beschouwen