God volkomen vervuld hadde. Die regtvaardiging door het geloof is geen willekeur van God: want het geloof werkt in den mensch zulk eene verandering, omkeering, dal hij er valbaar, geschikt voor is, om door God als een regtvaardige te worden aangemerkt. Uil het geloof (en de regtvaardiging tevens, meenen wij) vloeit de heiliging des levens, daar het met ciiiustus vereenigt en de liefde wekt en tot werkend beginsel maakt.

Met hetgeen ciiristus leerend , handelend, lijdend en stervend lot heil der menschheid gedaan heelt, (waarvan de Schrijver intusschen naauwelijks melding maakt; ja , de levende Christus ontbreekt te zeer in lijn geschrift!) en met het loeƫigenend geloof is intusschen het verlossingswerk nog niet voltooid. Er behoort nog toe de eigenaardige leer (!) van de mededeeling des heiligen geestes, waardoor de geloovigen met God en Christus en onder elkander verboni.en worden, hel opwekkend, werkzaam, verlichtend, verwarmend, bezielend, heiligend en zaligend beginsel des ganseben Christelijken levens. Er behoort ook nog toe de leer van de Christelijke Kerk = de gemeenschap van hen, die op aarde door het geloof aan God in Christus met elkander verbonden zijn, een deel dus van hel Godsrijk. In die gemeenschap alleen kan het doel der verlossing en zaliging des mcnschdoms bereikt worden. Zoo spreekt stirm. En zoo even was het, alsof het leven in Christus, builen den geest en de Kerk, reeds bestond. Die leer des geestes en der Kerke komt er dusdoende bijna als overtollig lapwerk achteraan. Men komt door de voorstelling van stirm niet tot het bewustzijn, dat door den geest en in de kerkelijke gemeenschap