plaats; 16. Dat alsdan die in Judea zijn, vlieden op de bergen. 17. Die op het dak is, kome niet af om iets uit zijn huis weg te nemen. 18. En die op den akker is, keere niet weder terug om zijne kleederen weg te nemen. 19. Maar wee der bevruchte en zoogende vrouwen in die dagen. 20. Doch bidt, dat uwe vlugt niet geschiede des winters. 21. Want alsdan zal groote verdrukking wezen, hoedanige niet is geweest van het begin der wereld lot nu toe, noch ook niet zijn zal. 22. En zoo die dagen niet verkort werden, geen vleesch zoude behouden worden."

Verdeeldheid, vijandschap waren wel de eerste vruchten van dat zaad. Waar onder den naam van vrijheid, vaderland, godsdienst, ieder zijne eigene oogmerken zoekt te bevorderen, zijnen dorst naar eer, magt en aanzien tracht te lesschen, zijne losgelatene driften te bevredigen; daar moge men zich, naar het uitwendige, legen eenen gemeenschappelijken vijand vereenigen; de inwendige kracht is verbroken; de band, die alleen verbinden kan en verbonden kan houden , verscheurd. Elk slaat op zich zeiven, werkt voor zich zeiven en, terwijl hij den kring, dien hij beheerscht, tracht uit te breiden, komt hij zoo ligt in dien van een' ander, die hetzelfde als hij zoekt te doen. Dat geeft breuke en botsing. De liefde voor zich zeiven wordt haat legen anderen. Zoo werd het voorspeld, zoo aanschouwde men het in de dagen, die Jeruzalems verwoesting voorafgingen. Het eene volk was tegen het andere opgestaan en het eene Koningrijk tegen het andere. De Discipelen redden zich bij het uitbreken van die woede door de vlugt in de