mensch, reeds gezegd is, laat zich de gelijkvormigheid der volmaakt-menschelijke met de Goddelijke natuur afleiden, welke gelijkvormigheid de grondslag der vereeniging uitmaakt, en juist omdat deze gelijkvormigheid de hoogst mogelijk volmaakte is in jezus Christus, daarom ook in zijne vereeniging met God de meest volkomene; zoodat als met eigen oog in jezus Christus wordt gezien de eenheid der menschelijke en Goddelijke natuur, altijd met dit groote onderscheid, dat God is het absoluut - volmaakte wezen, terwijl de mensch, door toenaderende volmaking, meer en meer hel beeld Gods draagt. Bij jezus zeiven is het gevoel van deze zijne volkomene vereeniging met God aanwezig, krachtens de bewustheid zijner eenheid van geest met God, en tevens van de vereeniging van God met Hem, daar jezus steeds betuigt Zoon en gezant Gods te zijn, van God spreekt als dengenen, die Hem altijd hoort, liefheeft, verheerlijkt; daar Hij steeds in innige gemeenschap der liefde met God omgaat, gelijk een Zoon met den Vader; van welke vereeniging van God met jezus insgelijks getuigen niet alleen alle wonderen en voorspellingen door jezus gedaan, maar vooral alle getuigenissen Gods, aangaande jezus Christus gegeven, als daar zijn: de Engelen - verschijningen vóór en bij jezus geboorte, de stemmen aangaande Hem uit den hemel gehoord, de vreeselijke teekenen, die jezus dood vergezellen, de opstanding enz., uit welk alles gezien wordt de innigste vereeniging en gemeenschap van God met jezus Christus, welke is een spiegel of toonbeeld van 's menschen vereeniging met God en van God met den mensch.

Zoo heeft dan de Schrijver de verwezenlijking der ideën van God, mensch en vereeniging des menschen