srave. Het verschil tusschen dezelve is in de hoofdâ– /.aken niet groot, want neawdek behoort niet tot de Schrijvers, die in eene volgende uitgave veel onbedachts , dat zij vroeger daarhenen wierpen, moeten terugnemen. Ook dit werk van hem is in den grond gebleven, gelijk het was; maar hij heeft vele zaken nog naauwkeuriger ontwikkeld en tegenbedenkingen gestaafd, waardoor het eenigzins uitvoeriger is geworden, gelijk blijkt, daar het getal bladzijden met honderd is vermeerderd, hoewel er nu veel meer op eene bladzijde slaat, dan in de eerste uitgave.

Hoewel de Schrijver ons, in zgne Voorrede, lot de Inleiding voor zyne Kerkelijke Geschiedenis, als hier voorondersteld, verwijst, vinden wij het echter niet volstrekt noodig om met eenige uitvoerige beschouwing daarvan te beginnen. Zij behelst eene voorstelling van den algemeenen toestand der Romeinsch -Grieksche en Joodsche wereld, met betrekking tol het godsdienstige ten tijde der eerste verschijning en uitbreiding des Christendoms, ten bewijze, dat het Christendom, in eene steeds juiste verhouding tot de menschelijke natuur, een zuurdeeg is, bestemd om de geheele massa te doordringep, en alzoo, vooral in den tijd zijner eerste verschijning, zich kenbaar maakte.

In het geschrift, dat wij nader wilden doen kennen , begint neander dus terstond met de beschouwing der Christelijke Kerk, en ziet haar in de eerste Afdeeling, zoo als zij was onder de Joden in Palestina, tot aan hare uitbreiding onder volken van Heidensche afkomst. Dadelyk vangt dit aan met eene hoogstbelangryke voorstelling van het zelfstandig