konden zijn (7). Hel moge voorts onzeker blijven, of de Apostel op andere plaatsen in zijnen Brief juist deze, of de eerstgenoemde, of nog andere dwalingen van zijnen tijd op bet oog had: zeker is het, dat, wanneer bij ook als anti-Cbrist brandmerkt dengenen, die loochent, dat Jezus is de Christus (8), dan evenzeer bij hem op den voorgrond staat bet belang der erkentenis van de historische waarheid der menschwording van jezus Christus.

Uit de zoogenaamde Wijsgeerte van zijnen tijd ontleende johanèes waarschijnlijk ook de benamingen, aangaande den Eengeborenen Godszoon gebezigd, van Woord, Licht en Leven (9]; schoon de eerste ook in Oud -Teslamenlisch gebruik haren grond zal gevonden hebben (1). Men onderscheidde door die verschillende soorten van benamingen zoo vele verschillende wezens, die men, als tot eene hoogere orde van dingen behoorende, van de Godheid waande te zijn uitgevloeid, en aan welke men ook een' veelbeteekenenden invloed op de aarde en de menschenwereld wilde loegeschreveu hebben. Johahres , zonder regtstreeks deze dwalingen aan te tasten, doet gevoelen, door alle die grootsche titelen aan jezu3 Christus te geven, dat Hij alleen ze waardig was, en Hij alleen ook moet geacht worden, in eene allernaauwste betrekking tot hel menschelijk geslacht te staan.

Zoo drukt onze Apostel die betrekking zeer sterk uit, wanneer hij, van de menschwording des Woords gewagende, zegt: Hij icas in de wereld, op aarde,

(7) 1 Joh. III: 1-3. II: 7. (8) II: 18-23. V: 1.

(9) Ev. Joh. 1:1,4.1 Joh. 1:1. (1) Ps. XXXIII: 6 , vergel. v». 9.