weuscht hij, in zijnen omgang, van de zucht, ilie hem zeiven bezielt, te doen blijken. — Voorts ligt het reeds in het naastvoorgaande, dat de menschheid die getuigenis, welke God van zijnen Zoon getuigd had, veel meer dan eenige getuigenis van menschen zelve moest aannemen (7). Doch daar die genis van God omtrent zijnen Zoon geheel cn al in het werk en de persoonlijkheid diens Zoons zeken ligt opgesloten: zoo kan voor het aannemen dier getuigenis ook wel het aannemen van dien Persoon zelvcn in de plaats worden gesteld (7). En hoedanig een aannemen dit dan zijn moet, niet alleen des verslands, maar ook en vooral des harlen, dat blijkt genoegzaam uit de verwisseling van ditzelfde aannemen met geleoven, gelooven in Hem, of ook gelooven in zijnen naam (8); dus een geheel zich aan Hem zeiven, zoodanig als wij zijn wezen uit zijne geschiedenis kennen, overgeven en toevertrouwen j waarbij men dan die getuigenis, welke God aangaande zijnen Zoon heeft afgelegd, in zich zeioen heeft (9) , door bij eigene ondervinding de waarheid dier getuigenis te kennen, en haar dus als in zijn binnenste cm te dragen. — Uit dit geloof ontwikkelt zich nu, als van zelve, het zedelyk en geestelijk vermogen, om kinderen Gods te worden (1). Wij zien. joiiannes voert ons, in de gemeenschap des Zoons, geheel lot datgene terug, waartoe hij ons reeds in de gemeenschap des Vaders had willen op-

Ce) 1 Joh. V: 9, 10.

(7) Ev. Joh. I: 12, vergoi. 1 Joh. V: 10, 13.

(8) t. a. p. Vergel. nog 1 Joh. 111: 23.

W V:10. (1) Ev. Joh. I: 1,.