ontwikkeling is der aloude Gereformeerde beginselen, en niet eene redeloozc nabootsing van goed en kwaad, van wettige bepalingen en misbruiken, hebben de Vaderen van hunne nakomelingen verlangd. Behoeft dit bewezen te worden? Het slot-artikel van al de elkander opgevolgd hebbende Kerkeördeningen, zegt het ons met duidelijke woorden. Reeds in de eerste en oudste Kerkeördening voor ons vaderland, in die van Wesel van 1568, lezen wij in het slol-artikel: » De Dienaren, dewelke deze voors/. articulen hebben gestelt en bijeengebragt, dienende tot welstant der Nederlandsche Kerken, ende derselve eenwijsige cnde gelijke standt, getuygen hiermede opentlijk voor Godl ende menschen, dat sulks van haar lieden gedaan is sonder eenig nadeel van andere kerken; maar dat zij alleen hebben gelet op tijdt, plaatsen, personen, ende andere omstandigheden; na welke xij neerstelijk, na voorgaande aanroepinge Gods om zijne bijstant, ende seer sorgvuldiglijk , hebben ondersogt, ■wat de Nederlandsche Kerken dienstig, ofte ondienstig is; ende de sake alsoo hebben gematigt, dat indien het gebeurt, dat Godt door onsen Heere Jesum Chrislum in Nederland overvloediger sgne genade 't eeniger tgdt uyt te storten, so ten aansien van een Godvruchtige Reformatie der overheden, so ten aanzien der Kerkelyke inkomsten, dat het geoorloft sal syn , dese selvige articulen breeder uit te breyden; ende na gelegenheyt der sa ken, ende des tyds, te vermeerderen, te verminderen, ofte ook 't gene verandert sal dienen te zyn, te veranderen."

In verband met dit gezegde, schrijft wokmser een weinig later, bl. 14: »Ik lees in het Verslag de waarlijk zonderlinge uitdrukking van eigengemaakte Kerkeördeningen: » Zoo wenschen wij dan nu, dat