onderzoek bezig hield, zal derhalve zoo moeten beantwoord worden: de Christen kan reeds aan deze zijde des grafs tot stellige verzekerdheid van zijn' loekorastigen gelukstaat geraken, voorzooverre hij, 't geen daartoe vereischt wordt, of reeds bezit of verkrijgt, en liij, 't geen daartegen in den weg staat, te boven komt en overwint. En op welke icijze dat kan en moet geschieden, daaraan willen wij het laatste deel van ons onderzoek wijden.

IIL

Na al wat wij reeds gezocht en gevonden hebben, zal dit laatste deel van ons onderzoek niet moeijelijk, en het antwoord op de vraag: »op welke wijze de Christen reeds aan deze zijde des grafs lot stellige verzekerdheid van zijn' toekomsligen gelukstaat kan komen," kort kunnen wezen. De belangrijkheid der zaak verbiedt echter alle overhaasting.

Kennis is hiertoe in de eerste plaats noodig, en wel kennis van het eeuwige leven; ' want, zoo als we reeds opmerkten, in dal leven is de zaligheid. De slaat, tot welken de Christen, die het eeuwige leven heeft, gebragt is, is de gelukstaat, hier, en na den dood, en tot in eeuwigheid (8).

De Christen kan dat leven kennen. In jezus Christus, den menschgeworden Zoon van God, is het eeuwige leven aan de wereld geopenbaard. Wij hebben het gezien en aanschouwd, schrijft johannes (9).

(8) 1 Joh. III: 14, wij weten, dat wij uit den dood overgegaan z ij n [/uera^t^xa/jev) in liet leven.

(9) 1 Joh. 1: 1-3.