Zoo als jezus leefde, niet ia dwaling en zonde, maar in het licht en iu de liefde, gelijk God licht en liefde is (1); niet naar den bedorven zin en smaak der wereld; niet naar de inspraak van een zelfzuchtig, hoogmoedig , ijdel hart, maar naar den zin en wil van God; — zoo als jezus gevoelde, gezind was, wilde en werkzaam was in overeenstemming met den Vader, zóó gezind en werkzaam te zijn, dat is leven voor den Christen (2).

En dat is ook het eeuwige leven. Het is uit God, en wat uit God is kan niet vergaan. Het leven in aardschgezindheid en wereldliefde moet vergaan; want de wereld gaat voorby en hare begeerlijkheid (3). De dingen die men ziet zijn tijdelyk (4); de dood maakt er voor den mensch een zeker einde aan. Het leven in de zonde kan niet eeuwig zijn; in den dood vindt de zondaar zijne besoldiug (5); het kwade moet eens overwonnen worden door het goede; de Zoon van God is geopenbaard, opdat Hij de werken des Duivels zou verbreken (6). Het leven uit God, en in eensgezindheid en eenswillendheid met God, kan dus alleen het leven zijn dat voorduurt tot in eeuwigheid. Waarom? Omdat dan eerst het verstand, het hart en de wil de ware rigting heeft, die het hebben moet, de rigting namelijk tot God en het waarachtig goede.

En dat is ook het zalige leven, niet alleen aan gene zijde van het graf, maar ook reeds aan deze

(X) X Joh. I: 5, 6. XV: 8. II: 6.

(2) Joh: XIV: 6. (3) I Joh. II: 17.

(4) 2 Cor. IV: 18. (8) Rom. VI: 21, 23.

(6) 1 Joh. III: 8.