wikkelde zintuigen en de gebreken, die een beroepswerkzaamheid kunnen benadeelen.

4. Beoordeeling van het karakter en temperament naar eensluidende vragenlijsten.

5. Onderzoek naar de beroepsgeschiktheid en zijn levenswijze in het huisgezin na een bezoek te zijnen huize.

6. Studie der beroepen met het oog op de beroepskeuze-voorlichting. Met betrekking tot het laatstgenoemde legt het in¬

stituut er den nadruk op, dat met de eischen der verschillende beroepen ernstig rekening gehouden moet worden, wijl het niet voldoende is een kind als intelligent of niet-intelligent aan te duiden, maar ook de aard der begaafdheid moet vastgesteld worden. Slechts de geschoolde waarnemer vermag de lichamelijke en zedelijke eigenschappen van het kind te beoordeelen. *

DE GENEESKUNDIGE BEROEPSKEUZE BIJ LIJDERS AAN LONGTUBERCULOSE.1)

I

Ons oordeel betreffende het al of niet geschikt zijn van een bepaald beroep voor een lijder aan longtuberculose berust grootendeels op hetgeen de wetenschap der beroepsziekten ons leert aangaande den invloed van de beroepsuitoefening op het ontstaan en het verloop van de tuberculose. Nu is er wel geen ziekteproces denkbaar, waarvan het verloop zoozeer afhankelijk is van sociale factoren als juist de tuberculose en het is meerendeels moeilijk uit te maken, welke dezer factoren een overwegende rol spelen bij dit lijden. Dat het beroep een belangrijken invloed heeft is zonder twijfel, maar op welke wijze en in welke mate die invloed zich doet gelden, daarover is het laatste woord nog niet gesproken.

Doordat in de laatste jaren de onderzoekingsmethoden zooveel fijner en doeltreffender geworden zijn ; doordat de critiek zooveel scherper waar van onwaar, waarheid van fantasie scheidde, is dit geheele vraagstuk geworden van een eertijds vrij goed gefundamenteerd weten tot een betrekkelijk onopgelost probleem, waarin de verschillende meeningen nog schots en scheef tegen elkaar

opbotsen, zoodat het uiterst moeilijk is zich hier een eigen oordeel te vormen. Toch is dit dikwijls noodzakelijk, zoowel voor den schoolarts als voor den huisarts, daar beide dikwijls, hetzij door ouders of door den lijder zelve, om raad gevraagd worden. Ik heb nu getracht aan de hand van eigen ervaring en door literatuuronderzoek te komen tot eenige richtlijnen en daar de resultaten van mijn onderzoek nogal afwijkend zijn van de gangbare meening over dit vraagstuk, meen ik door het nederschrijven van mijn opvatting ons inzicht in dit probleem uit te breiden.

Dit schijnt mij des te meer noodig, daar in de mij ten dienste staande literatuur ternauwernood gewag gemaakt wordt van de beroepskeuze bij longtuberculose. In het Handbuch der arztlichen Berufsberatung, geschreven onder leiding van Lauber worden aan dit geheele vraagstuk twee bladzijden druks gewijd, waarvan nog het grootste gedeelte ingenomen wordt door beschouwingen over de kindertuberculose ; zeer zeker

!) Overgenomen uit het Tijdschrift voor Sociale Geneeskunde. December 1926. blz. 164—272.