zal men hieruit niet leeren, welke weg bewandeld moet worden bij de oplossing van dit moeilijke en ingewikkelde vraagstuk. Onze kennis van beroepsziekten berust gedeeltelijk op directe klinische waarneming, voor een deel op de resultaten der statistiek, hetgeen men zou kunnen noemen een uitgebreide, zij het ook vrij onnauwkeurige, klinische waarneming. De nadeelen en gevaren der statistiek: vele onderzoekers, te korte observatietijd, verschillend statistisch materiaal, waardoor onderling vergelijken van statistieken moeilijk wordt, verschillen in onderzoekingsmethoden, enz., zijn te bekend om hierover verder uit te wijden, doch een punt eischt toch even de volle aandacht, nl. de diagnose der longtuberculose. Hoe vaak wordt deze diagnose gesteld door den arts en hoe vaak is deze diagnose juist ? Het is vrijwel onmogelijk hierover juiste gegevens te krijgen, daar dan in ieder geval, waar deze diagnose gesteld is, na den dood door sectie de klinische diagnose bevestigd diende te worden. Fowler i) had gedurende den wereldoorlog de leiding van een groot sanatorium waarheen de voor den militairen dienst wegens longtuberculose afgekeurde soldaten gezonden werden ter verdere behandeling. Deze soldaten waren dus reeds door vele artsen onderzocht, voordat Fowler hen in zijn sanatorium kreeg en nu bleek hem bij naonderzoek, dat 60—82, 7% dier soldaten niet lijdend was aan longtuberculose, maar dat er een andere longziekte in het spel was. Sergent i), die te Parijs met een dergelijke taak belast was, vond in 31% der gevallen, dat de diagnose niet juist was. Nemen wij aan, dat in vredestijd de diagnose nauwkeuriger gesteld wordt ; doordat de observatietijd wat langer is ; doordat het onderzoek rustiger kan geschieden, dan toch geven deze weinige cijfers te denken en zij manen ons tot voorzichtigheid en wij vragen ons af of alles, wat op de sterftesta-

tistieken als tuberculose figureert, wel werkelijk tuberculose was. Dat die menschen stierven, dat is zeker, maar of zij aan tuberculose overleden, dat is voor velen van hen de vraag. Wanneer wij eenmaal het vermoeden hebben, dat een bepaald longlijden berust op tuberculose, dan laten wij deze gedachte slechts moeilijk los. ,,If a person is once notified as suffering from pulmonary tuberculosis, we presume that when he dies he dies of that disease, unless, for example, he is killed in a railway accident," schrijft Fowler 1).

Waar de leer der beroepsziekten een zoo ruim gebruik maakt van de Engelsche statistieken geven bovenstaande overwegingen terecht aanleiding tot twijfel aan de uitkomsten dezer statistiek wat betreft de gegevens over tuberculose. Maar ook zijn zij een aansporing dan alleen iemand als lijdend aan longtuberculose te beschouwen, wanneer men er absoluut zeker van is en hiermede is wel een van de cardinale punten van dit vraagstuk genoemd : alvorens tot eenig advies over te gaan moet de diagnose vast staan, niet alleen het bestaan van een tuberculeuze longafwijking, maar ook de aard van dit lijden moet den geneeskundigen bekend zijn, want ons oordeel zal verschillend zijn al naar het voorliggend proces. Zoo eenvoudig dit lijkt bij het neerschrijven, zoo moeilijk is dit in de praktijk. Wij kennen geen klinische indeeling van de verschillende vormen van dit ziekte-proces, die volkomen beantwoordt aan den eisch, dien de praktijk hier stelt ; namelijk opheldering betreffende de prognostiek van dezen vorm en dan is bovendien het vraagstuk met betrekking tot de beroepskeuze moeilijk, omdat hier dan sprake is van prognose in een bepaalden werkkring. De indeeling van Turban-Gerhardtz legt te veel nadruk op de uitbreiding van het ziekteproces, terwijl de aard hiervan op den achtergrond geraakt