bevolking bij de varende jeugd deze ziekte niet minder veelvuldig aangetroffen wordt dan bij de overige arbeidende bevolking, zoodat men aannemen moet, dat ook weer hier het voortdurend den invloed ondergaan van ons wisselvallig klimaat nadeelig werkt. Hoe nu te verklaren de daling van het sterftecijfer op den leeftijd van 45—65 jaar? Zoowel bij zeelieden als bij visschers heeft vroegtijdig een schifting plaats ; bij de eerste groep doordat de zeeman gedwongen van beroep veranderen moet, bij de tweede groep door „natural selection". Ieder, die eenigszins bekend is met de toestanden in onze visschersplaatsen, weet, dat voor den visschers de mogelijkheid om van beroep te veranderen niet zoo groot is als voor de zeelieden ; de jonge visscher is dus gedwongen door te werken tot de dood hieraan een einde maakt. Uit den aard der zaak zijn nog de visschers in een betere positie dan de zeelieden ; de eerste maken betrekkelijk korte reizen en stammen uit gezinnen, waarin tuberculose niet veelvuldig voorkomt, terwijl de zeelieden voor een groot gedeelte uit de havensteden gerecruteerd zijn, waar de tuberculose endemisch is.

Gunstiger wat betreft het blootgesteld zijn aan allerlei weersinvloeden, staan degene, die verbonden zijn aan de binnenscheepvaart. Hoewel de arbeid hier zwaar is, kunnen zij zich toch beter beschermen tegen weer en wind, maar toch ontkomen zij niet aan den invloed van dit klimaat, immers op jeugdigen leeftijd is de sterfte bij deze van huis uit sterke lieden groot, hetgeen weer wijst op een soort „natural selection", maar ook op ouderen leeftijd stijgt de sterfte aan longtuberculose tot ver boven het gemiddelde voor dien leeftijdsperiode. Samenvattend hetgeen boven geschreven werd kunnen wij dus zeggen, de beroepen zeeman, visschers, en binnenvaartschipper, zijn zeker niet aan te raden aan lijders

aan longtuberculose, daar de kans dat hun ziekteproces opnieuw uitbreekt en tot den dood voert niet geheel denkbeeldig is. Maar, zal men mij tegenwerpen, er zijn toch nog wel andere beroepen als bovengenoemde, waarbij de arbeid niet zoo zwaar is en die behooren tot de zoogenoemde buitenberoepen en dan denkt men aan beroepen als koetsier, vrachtrijder, chauffeur, kantoorlooper, lijnwerker, handelsreiziger, machinist, hovenier, bloemkweeker, warmoezenier of tuinman. Of de zware arbeid nu werkelijk wel zoo ongunstig is als hij voorgesteld wordt, dit zij voorloopig onbesproken gelaten, maar de resultaten der statistiek wijzen zeker niet op een verminderde sterfte aan tuberculose, integendeel, gelijk uit tabel II te lezen is.

Zooals uit bovenstaande cijfers blijkt is de tuberculosesterfte in deze beroepen zeker niet gering, integendeel reeds op jeugdigen leeftijd maakt deze ziekte haar meeste slachtoffers. Wanneer men bedenkt, dat een vak als aardwerker, heier, baggerman alleen door zeer sterke individuen gekozen wordt, dat het spoor- en trampersoneel gekeurd personeel is, dan is de hooge sterfte aan tuberculose der longen zeker een aanwijzing er voor, dat het voortdurend in de buitenlucht verblijven, al of niet gepaard met zwaren arbeid nadeelig is voor den teringlijder.

Het beroep van tuinman is niet genoemd, daar dit een aparte bespreking noodig heeft. De neiging om lijders aan longtuberculose het vak van tuinman aan te raden is groot, deze werkkring heet te zijn een lichte en zij maakt een voortdurend verblijf in de open lucht mogelijk. Noch het een noch het ander is waar. In het prille voorjaar begint de arbeid in de tuinen ; bemesten, enten, oculeeren, aanleggen en onderhouden wisselen af met werken In de vochtige, lauw-