rood bloed in de aderen zit. De mvoembi wordt daarom gerookt en gedroogd. Slechts wanneer de weeklagers, die gedurig rond den afgestorvene de wacht houden, merken dat er uit het lichaam nog alleen bleekgeel vocht vloeit en meenen dat de ziel uit het lichaam gescheiden is, verklaren zij dat de dood is ingetreden. Nu kan het lijk begraven en aan de verrotting overgeleverd worden. Mfoemoe koetoe is voor goed weg en de ziel koe masa ke baka nitoe nkaka, is naar het oord der voorvaderen gegaan en heeft er een heel wit lichaam aangenomen, kleiner van gestalte en ros van haar.

DE NAAM

Zina, de naam, is het vierde wezenlijk deel van den mensch. Het pasgeboren kind is nog geen volledige persoon, maar een kimpiatoe, een pop (=chrysalide) tot het een naam zal krijgen. De naam is dan ook geen loutere klank, noch een uitwendig teeken, maar wel een integreerend deel van de persoonlijkheid, met wier opvolgende wijzigingen ook hij telkens zal veranderen. Een Moekongo bij voorbeeld, die zich onderwerpt aan de noodige ceremoniën om opgenomen te worden in de geheime secte van het Kimpasi, verandert zijn persoonlijkheid en verdient meteen een nieuwen naam.

Ook de nkisi moet om echt en volledig te zijn, zijn eigen naam bezitten. De nganga spreekt hem meer dan eens in zijn bezweringen toe met : « gij..., mensch met een naam ».

Er ligt een innig verband tusschen den naam en de wijze van zijn. Om iemand te verwenschen moet, opdat de vervloekingsformuul en -riten tenvolle hun magische kracht doen doordringen in het wezen zelf van den vijand, diens naam vernoemd worden. Slechts met weerzin zal een Moekongo aan een vreemdeling zijn waren naam verklappen, en dien van den clan, van zijn ouders en zijn vrienden al even ongaarne, want hij vreest dat er misbruik van worde gemaakt.

Als de schaduw met de zinnelijke, zoo schijnt de naam in nauw verband te staan met de geestelijke ziel; zeker is de zina hierin aan de moyo gelijk, dat ook hij niet sterft.

IHS