geen gehoor. Twee jaar later in 1612, had hij meer succes bij den nieuwen Provinciaal, P. Francisco. Deze verbood P. De Nobili te doopen en liet hem slechts de zorg voor zijn vroeger bekeerden. Uit Rome ontving hij pijnlijke brieven van den Generaal der Sociëteit, P. Claudius Aquaviva, en van den H. Bellarminus. Maar toen hij, gesteund door het getuigenis van Mgr. Roz, de overheid had ingelicht, schreef Sint Bellarminus hem een troostend antwoord en het doopverbod werd ingetrokken. (1616)

Korten tijd daarna kreeg Indië een nieuwen primaat : Mgr. da Sa, bisschop van Malakka. Ook deze ging twijfelen aan de methode van P. De Nobili. Hij liet hem naar Goa komen, niet zoo zeer om naar zijn verdediging te luisteren als wel om hem te veroordeelen. Voor den tweeden keer schreef de pater een verdediging en gaf het aan de paters te Goa te lezen : eenstemmig keurde men zijn werk goed. Van twee inquisiteurs is de eerste het met hem eens, terwijl de tweede de beslissing aan den primaat overlaat.

De synode vond plaats 4 Februari 1619. Mgr. da Sa en de geestelijken, zoowel Portugeesche als Indische, waren tegen P. De Nobili bevooroordeeld. Met den steun van alle Jezuïeten verdedigde de inquisiteur Almeida hem. Daar de primaat niet durft te beslissen, laat hij schriftelijk stemmen om dan het geval aan Rome voor te leggen. Hij wil evenwel de kardinalen voor P. De Nobili waarschuwen en zendt daarom in het geheim een priester over land naar Rome, maar Almeida ontdekt het plan en schrijft terstond naar verschillende hoogwaardigheidsbekleeders, die zijn brieven ontvangen, voordat de gezant van den primaat Rome heeft bereikt. Paus Gregorius XV laat de zaak grondig onderzoeken en beslist 'den Indischen ritenstrijd met een pauselijke bul, 31 Januari 1623 : de bekroning van De Nobili's arbeid.

Nu zijn werk is goedgekeurd, kan hij ongehinderd voortgaan. In de kerken, die hij bouwt, scheiden de kasten zich niet meer van elkaar af. Alleen paria's dulden de Hindoes er niet. Maar omdat P. De Nobili hen niet links wil laten liggen, besteedt hij aan hen den nacht, na den dag aan de Brahmanen te hebben gewijd. Men zou echter gewaar kunnen worden, wat hij 's nachts deed en