op ieders gelaat straalde een kinderlijke vreugde, immers het was hun kermis !

Op de rijwegen sjokten ware karavanen van ossenkarren naar de Hoogli. Sommige van die ossen hadden vergulde horens en gespikkelde huiden. Op de karren zaten de vrouwen en « het klein gerei », zooals ze in Antwerpen zeggen, soms met zijn twintigen op één kar, steeds met de onmisbare vruchtenkorven. Merkwaardig, ze gingen niet per tram of bus, want al zou dit veel vlugger gaan, het paste niet op deze godsdienstige gelegenheid.

Een rups-pelgrim.

Hoe dichter ik de Hoogli naderde, des te dichter werd ook de menigte Hindoestani. Aan het strand langs de Hoogli was er geen doorkomen meer aan; auto's en trams werden soms tien minuten, een kwartier opgehouden. Ik zag in die luxe-auto's Engelsche lady's zitten met een geparfumeerden zakdoek voor den neus : ze vonden dien geur van de Indische massa « offending ».

Niet ver van de Hoogli, vlak voor de groote Howrahbrug, vond ik een « rups-pelgrim », een devoten Hindoe, die bij gelegenheid van een ziekte of iets van dien aard een gelofte had afgelegd, dat hij van zijn huis naar de Hoogli zou kruipen. Dat doet hij zoo : hij gaat languit op den grond liggen met de armen uitgestrekt voor zijn hoofd, staat op en gaat weer liggen, met het hoofd nu op de plaats, waar eerst zijn voeten lagen; dit herhaalt hij, totdat hij de Hoogli bereikt heeft. Zoo 'n pelgrimstocht duurt soms meer dan een etmaal.

Het ritueele bad.

Eindelijk bereikte ik de Howrahbrug, de schipbrug, die Calcutta verbindt met haar grootste voorstad Howrah, aan den anderen oever van de Hoogli. Het was een prachtig gezicht. Aan den eenen kant van de brug stroomafwaarts de kade, waaraan de oceaanstoomers gemeerd lagen, aan den anderen kant stroomopwaarts twee « ghaat's » voor een soort tempel op den oever. Daar kwamen de Hindoes hun ritueele bad nemen; daar stonden ze gebeden te prevelen, tot de knieën of de lendenen in het water, de handen