Godenschemering.

Tijd en wijze waarop de beweging aan het ebben ging, was zeer verschillend naar gelang van de verschillende deelen des lands.

Te Dighia b. v. orakelde een profeet, dat in November met de nieuwe maan de eeuw des heils zou aanbreken. Vijf dagen lang zou geen zon ter oosterkimme rijzen, en als na dezen vijf-etmalenlangen nacht de zon weer daagde, zouden als bij tooverslag tegelijk met de demonen verzwonden zijn Hindoes, Moslims, missionarissen, blanke ambtenaren en politie al te gader.

Voor al deze categorieën van personen leek het vooruitzicht van dezen nacht geen erg verkwikkelijk geval. Dat de zon een streek zou uithalen, verwachtten ze niet, maar behoorden een Oeraonsche Vesper of Moenda-Metten geheel tot de onmogelijkheden ? De « beati possidentes » en andere vreemdelingen beving een paniek, de politieposten werden extra met manschappen en schietvoorraad toegerust, de beroerde avond viel in, het werd nacht... en het werd ochtend, het zonnelicht brak aan krek op de minuut, die gedrukt stond op iederen scheurkalender van de verfoeide westerlingen...

Toen*"de Bhagats van dien ontnuchterenden dageraad bekwamen, verliep de beweging zoetjesaan. In de streek van Dighia althans.

Na de epidemie.

In andere streken van Chota Nagpoer werd de voorspelling aangaande dien wereldschokkenden nacht niet vernomen, zoodat de dageraad, die normaal op dien nacht volgde, er ook niemand van zijn zoete verwachting ontgoochelde.

Met de jaren stierf het Bhagatisme overal een langzamen, zoeten, natuurlijken dood, behalve in Sirgoeja en Chechari, waar gedurende het voorjaar 1918 onlusten te smoren waren in bloed van Bhagats.

Sirgoeja, dat geen missieland was en eilaas nog steeds geen is, gaat ons minder aan, maar in Chechari verloren niet enkel tal