De lange stille man, ietwat gebogen, met zijn brilletje zwikkerend op zijn neus terwijl zijn bedachtzame gebaren in de stapels muziek zochten naar het stukje dat je koopen kwam. Die man, ja, diezelfde, maar dan in een stoet of in processie. Als de fanfare stapte door de straten, wie kende dan vader Verul-

er ri ei. uc z.e ue ve u tr dis u t nnn w riKP maar n mpr

zijn trom : omgetooverd er door, verjongd, meegerukt met de roffelende cadans van zijn handen. Niet meer de rustige man uit den winkel, wat langzaam in zijn doen, wat stijf in zijn leden — 'n mensch blijft niet eeuwig jong ! — maar een zwierige, lange sinjeur nu met den speelschen onvergankelijken overmoed van een hidalgo, met de drieste vurigheid van een landsknecht. Heel zijn lichaam één makkelijke, meedeinende, meedansende klankbodem voor het roffelend gespeel van zijn handen. Die roffels : zijn geheim. Met vuisten vol te grabbelen gegooid tusschen het djimmende geweld van de koperklanken, gejaagd keer op keer als hagel tusschen het gesprenkel van fluiten en clarinetten, verzinkend tot één enkele, koppige, hitserige contrastoot in hun gefijfel, of aanzwellend door alles heen tot een onweerstaanbaren zwaai die den schetterenden aanval van de klaroenen achter zich los trok. Sier en zwier van heel den stoet, dat waren ze, die roffels van Verullen ! En hij zelf met zijn lange, dansdeinende lichaam : een vlag voor zijn eigen rhythme....

Tien fanfares mochten er mee gaan in den stoet. Maar als de zijne in de verte om den hoek van de straat draaide, dan zeiden de menschen, ze zeiden het direct : « Hoort, daar hebt ge ze, de Sint Augustijnen ! » En al wat er voorbij stapte aan maagdekes of groepen of praalwagens, dat was nog slechts een inleiding, een mooi voorwoord op wat nu dadelijk kwam : Verullen met zijn mannen.

Niet dat Verullen dirigent of voorzitter was of zoo iets. Alleen maar trommelaar. Toch bleef het waar : Verullen met zijn mannen. Zoozeer waar, dat toen de Sint Augustijnen 'ns zonder hun gewonen trommelaar moesten opstappen — die lag ziek ! — dat het toen een kale reis voor hen werd. « Wat een getutter vandaag », zeien de menschen van hun klarinetten, en : « Wat een geblaas ! » van hun koper. Nee, 't was niets dien keer, al trok